ECLI:NL:CRVB:2018:3142

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
12 oktober 2018
Zaaknummer
16/5829 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die als timmerman heeft gewerkt, heeft zich op 14 november 2012 ziek gemeld en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv heeft zijn mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 40% en later op 35 tot 45% voor de WGA-vervolguitkering. Appellant is van mening dat zijn medische beperkingen zijn onderschat en dat de geselecteerde functies niet passend zijn.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat er geen aanleiding is om aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit te twijfelen. Appellant heeft geen objectieve medische gegevens ingebracht die zijn standpunt onderbouwen. De geselecteerde functies zijn in medisch opzicht geschikt, en de arbeidsdeskundige heeft voldoende gemotiveerd waarom deze functies passend zijn voor appellant. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

De uitspraak is gedaan op 11 oktober 2018 door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de rechtbank in haar oordeel is gevolgd dat de FML correct is ingevuld en dat de geselecteerde functies geen onacceptabele schokken en stoten met zich meebrengen.

Uitspraak

16.5829 WIA

Datum uitspraak: 11 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 juli 2016, 16/13 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.B.Th. Koekkoek hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Koekkoek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als timmerman.Vanuit de situatie dat appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft hij zich op
14 november 2012 ziek gemeld. Bij besluit van 3 september 2014 heeft het Uwv appellant met ingang van 12 november 2014 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 40%.
1.2.
Op 19 februari 2015 heeft appellant zich met ingang van 11 februari 2015 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Bij besluit van 12 mei 2015 is vastgesteld dat appellant met ingang van 17 juli 2015 in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% . Bij besluit van 1 juni 2015 heeft het Uwv de WGA-vervolguitkering van appellant met ingang van 1 september 2015 ongewijzigd voortgezet.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 19 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 1 juni 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv van
5 oktober 2015 en 12 november 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv van 16 november 2015 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant in beroep geen (nadere) objectieve medische gegevens heeft ingebracht waarmee zijn standpunt wordt onderbouwd dat zijn beperkingen zijn verergerd sinds de vorige beoordeling en dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. De rechtbank heeft daarnaast geen aanleiding gezien te twijfelen aan de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ondersteund door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, overtuigend gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Mensendiecktherapie en medicijnen helpen maar zeer beperkt. Appellant is hierdoor niet in staat de werkzaamheden in de geselecteerde functies uit te voeren. De FML is op het aspect trillingsbelasting (onderdeel 3.8) niet juist ingevuld. Daardoor zijn de niet passende functies besteller en chauffeur geselecteerd. In die functies komen schokken en stoten voor door optrekken en remmen. Ten aanzien van het draaien van het hoofd (aspect 4.17 van de FML) is de medische onderbouwing innerlijk tegenstrijdig. Omdat in de functies besteller en chauffeur het hoofd 45 graden of meer moet worden gedraaid, zijn deze functies niet passend. Ook is onduidelijk waarom de functie magazijnmedewerker geschikt is geacht.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft ook terecht overwogen dat er geen aanleiding is om aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit te twijfelen. Appellant heeft geen (nadere) objectieve medische gegevens ingebracht waarmee zijn standpunt wordt onderbouwd dat hij meer beperkt is dan is aangenomen door het Uwv. Er zijn geen aanwijzingen dat de belastbaarheid van appellant op het gebied van trillingsbelasting is onderschat.Verder is in de FML verwoord dat appellant het hoofd beperkt kan bewegen, met de toelichting dat zijwaarts draaien beperkt is tot ongeveer 45 graden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 12 november 2015 over de frequentie weergegeven onder welke voorwaarden met een frequentie van 260 keer per uur hoofdbewegingen (alle bewegingen) tot maximaal 45 graden kunnen worden gemaakt. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat hiermee de belastbaarheid van appellant onjuist is vastgesteld.
4.2.
Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellant niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende verifieerbaar en inzichtelijk gemotiveerd waarom de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. Er is navraag gedaan bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep en bij de zogeheten signaleringen is een toelichting gegeven.
4.2.1.
In de geselecteerde functies wordt de in de FML weergegeven beperking voor zijwaarts draaien tot ongeveer 45 graden niet overschreden, gelet op de functiebeschrijving, de draaihoek, de frequentie van het aantal bewegingen en de toelichting op de signaleringen door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft dat in zijn rapport van 26 januari 2016 voor de functie magazijnwerker nog eens helder uiteengezet naar aanleiding van de beroepsgronden. Er is door de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om aan deze uitleg te twijfelen.
4.2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 25 januari 2016 voorts een inzichtelijke toelichting gegeven over de zijwaartse beweeglijkheid van ogen in relatie tot achteruit kunnen zien, zodat daarmee geen belemmering is voor verkeersdeelname als chauffeur en besteller. Verder zijn deze functies passend, omdat daarin de perioden van zitten en staan zijn gelimiteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarnaast overtuigend uiteengezet dat onacceptabele schokken en stoten bij normale verkeersdeelneming in de functies chauffeur en besteller niet voorkomen. Daarbij wordt betrokken dat in het handboek CBBS onder trillingsbelasting wordt verstaan: het blootgesteld zijn aan grove trillingen of stoten, waardoor het lichaam of een deel van het lichaam in een trillende of schokkende beweging raakt. Trillingen zoals door het gebruik van de auto worden buiten beschouwing gelaten bij dit belastingpunt vanwege de relatief geringe intensiteit en geringe totale blootstellingsduur.
4.2.3.
In de geselecteerde functies is overigens geen sprake van een kenmerkende belasting op het aspect trillingsbelasting, zodat deze functies, ondanks de toelichting in de FML, niet zijn gepresenteerd met een signalering.
4.3.
Uit 4.1 tot en met 4.2.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet daarom worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2018.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) R.P.W. Jongbloed

TM