ECLI:NL:CRVB:2018:3144
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die sinds 2005 arbeidsongeschikt is. Appellante, die als schoonmaakster werkte, was vanaf 2007 in aanmerking gekomen voor een loongerelateerde WGA-uitkering. In 2014 werd haar uitkering niet gewijzigd, maar na een herbeoordeling in 2015 concludeerde het Uwv dat haar arbeidsongeschiktheid was afgenomen tot minder dan 35%, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering per 1 september 2015. Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde haar beroep ongegrond, met de overweging dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen geen te geringe beperkingen hadden vastgesteld.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar klachten waren toegenomen en dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv deugdelijke grondslagen had en dat de verzekeringsartsen adequaat hadden gereageerd op de door appellante ingediende klachten. De Raad vond geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen, omdat er geen noodzakelijke twijfel bestond over de medische beoordeling. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak.