ECLI:NL:CRVB:2018:3168
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van onvoldoende bewijs van hoofdverblijf op opgegeven adres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant ontving sinds 18 maart 2013 bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en stond ingeschreven op een bepaald adres. Na een melding dat de broer van appellant niet meer op dat adres woonde, heeft de gemeente Den Haag een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand en een terugvordering van € 22.826,44. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze intrekking ongegrond.
In hoger beroep heeft de Raad beoordeeld of het college van burgemeester en wethouders voldoende bewijs heeft geleverd dat appellant zijn hoofdverblijf niet had op het opgegeven adres. De Raad concludeert dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellant niet op het uitkeringsadres woonde. De verklaringen van appellant en de onderzoeksresultaten waren onvoldoende om de intrekking van de bijstand te rechtvaardigen. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van appellant gegrond. Het college wordt veroordeeld in de kosten van appellant, die in totaal € 3.006,- bedragen, en moet het griffierecht van € 170,- vergoeden.