ECLI:NL:CRVB:2018:3185

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
15/2247 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die sinds 17 oktober 2011 arbeidsongeschikt is door rugklachten, had eerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv dat zij met ingang van 14 oktober 2013 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

In hoger beroep heeft de Raad de medische beoordeling van de klachten van appellante opnieuw laten onderzoeken door deskundige drs. F.M. Brouwer. Deze deskundige concludeerde dat appellante aanhoudende rugklachten heeft en beperkt is in haar functioneren, maar dat zij op de datum in geding geen recht had op een WIA-uitkering. De Raad oordeelde dat het rapport van de deskundige zorgvuldig en consistent was en dat er geen redenen waren om dit rapport niet te volgen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden, en oordeelde dat het Uwv terecht had gesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering.

Daarnaast werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante voor rechtsbijstand in hoger beroep, begroot op € 1.503,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische en arbeidskundige beoordeling bij de toekenning van WIA-uitkeringen.

Uitspraak

15.2247 WIA

Datum uitspraak: 17 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 februari 2015, 14/1735 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Aboukir, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting door een meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Aboukir. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.E.J.P.M. Rutten. Tevens was drs. E.K. Osuck‑Stanczuk, tolk in de Poolse taal, aanwezig.
Het onderzoek is heropend omdat het onderzoek niet volledig is geweest. De Raad heeft verzekeringsarts drs. F.M. Brouwer benoemd als deskundige.
De deskundige heeft op 4 september 2017 rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft nadere rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend. Partijen hebben over en weer gereageerd.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Op 5 september 2018 heeft opnieuw onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Aboukir. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali. Als tolk in de Poolse taal was E.U. Kobus aanwezig.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 17 oktober 2011 door rugklachten uitgevallen uit werkzaamheden als productiemedewerker voor een uitzendbureau. Het Uwv heeft na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 26 augustus 2013 vastgesteld dat appellante met ingang van 14 oktober 2013 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 13 februari 2014 (bestreden besluit), onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Hiertoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Omdat eerst in beroep door een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is gereageerd op de door appellante in bezwaar aangevoerde gronden heeft de rechtbank geoordeeld dat pas in beroep in voldoende mate is gemotiveerd dat appellante de geselecteerde voorbeeldfuncties kan vervullen.
3.1.
Omdat in hoger beroep twijfel is ontstaan over de juistheid van de medische beoordeling van de klachten van appellante heeft verzekeringsarts drs. F.M. Brouwer als deskundige een rapport uitgebracht. De deskundige heeft kennisgenomen van de Poolse en Nederlandse medische gegevens. Hij heeft in het rapport van 4 september 2017 vermeld dat appellante aanhoudend forse rugklachten heeft op basis een recidiverend radiculair syndroom S1 links, waarvoor zij in totaal (minimaal) viermaal is geopereerd. Daarbij blijkt uit de gedingstukken wat betreft de klachten van haar linkerhand en -pols dat de motorische geleidingstijd verlengd was en blijkt tevens van het gebruik van antidepressiva. Op grond van deze klachten acht de deskundige appellante op de datum in geding ook beperkt op beoordelingspunten 2.6 (emotionele problemen van anderen hanteren), 2.8 (omgaan met conflicten), 4.3 (hand- en vingergebruik), 4.6 (werken met toetsenbord en muis), 4.12 (torderen) en 5.2 (zitten tijdens het werk). Wat betreft werktijden acht de deskundige appellante beperkt tot een arbeidsduur van 8 uur per dag, 40 uur per week.
3.2.
Appellante heeft in haar zienswijze op het rapport van de deskundige naar voren gebracht zich te kunnen vinden in de beperkingen die de deskundige aanneemt per datum in geding, 14 oktober 2013.
3.3.
Het Uwv heeft de FML aangepast en in overeenstemming gebracht met de door de deskundige vermelde beperkingen. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 30 oktober 2017 vermeld dat de eerder geselecteerde functies onveranderd geschikt zijn voor appellante.
3.4.
Appellante heeft in reactie op de bij het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep horende resultaat functiebeoordelingen naar voren gebracht dat de voorbeeldfuncties niet geschikt zijn. De voorbeeldfuncties van monteur/monteuse, handmatig uitvoerder afwerking en naaister zijn niet geschikt omdat zij in deze functies in teamverband werkt en zij in een team functioneel in staat geacht moet worden om emotionele problemen van anderen te hanteren terwijl zij wat dit betreft beperkt is. Daarbij is appellante van mening dat de motivering bij de signaleringen bij beoordelingspunten die betrekking hebben op hand- en vingergebruik, torderen en reiken in een aantal functies niet deugdelijk is. De functie van routechauffeur is volgens appellante niet geschikt door het zitten tijdens routes. Ook acht zij deze functie niet geschikt in verband met het opleidingsniveau en de vereiste vaardigheden en omdat zij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Appellante heeft erop gewezen dat het Uwv haar bij besluit van 26 januari 2018 met ingang van 11 oktober 2017 een WGA‑loonaanvullingsuitkering heeft toegekend.
3.5.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 22 januari 2018 gereageerd op de door appellante aangevoerde argumenten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het door de deskundige uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven het rapport niet te volgen. Partijen hebben zich kunnen verenigen met de door de deskundige aangenomen beperkingen ten tijde van de datum die hier in geding is. Gelet hierop en op het verhandelde ter zitting van 5 september 2018 is alleen nog de beoordeling van de geschiktheid van de geselecteerde voorbeeldfuncties in geding.
4.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 22 januari 2018 gemotiveerd gereageerd op de argumenten van appellante. Appellante heeft ter zitting desgevraagd vermeld geen opmerkingen te hebben naar aanleiding van de arbeidskundige motivering in dit rapport, anders dan dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet is ingegaan op de belastbaarheid bij beoordelingspunt 2.6.1 (emotionele problemen van anderen hanteren). Het Uwv heeft er ter zitting op gewezen dat de motivering bij dit beoordelingspunt is vermeld op het formulier resultaat functiebeoordeling van 30 oktober 2017. Het standpunt van het Uwv dat hiermee voldoende duidelijk is dat het hanteren van emotionele problemen van anderen niet voorkomt in de geselecteerde functies kan worden gevolgd. Er zijn voorts geen aanknopingspunten om de inzichtelijke en overtuigende motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 22 januari 2018 niet te volgen.
4.3.
In de bij de geselecteerde functies horende Arbeidsmogelijkhedenlijst wordt bij de functie van routechauffeur met Standaard Beroepenclassificatiecode 282102 vermeld dat het opleidingsniveau niveau 2 is, met basisonderwijs en eventueel meerdere jaren vervolgonderwijs zonder diploma of andere opleidingen op dit niveau. Hierbij is niet vermeld dat Nederlands verstaan, gesproken of gelezen moet worden. Dit vormt dus geen vereiste in deze functie, zoals ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 22 januari 2018 heeft vermeld. De functie is een functie op laag niveau waarvoor op basis van artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten ervan uit mag worden gegaan dat appellante de mondelinge beheersing van de Nederlandse taal als bekwaamheid heeft, dan wel deze bekwaamheid binnen zes maanden kan verwerven.
4.4.
Gelet op wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 heeft de rechtbank terecht, zij het met inachtneming van de overwegingen van deze uitspraak, geoordeeld dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Uitgaande van de FML van 24 oktober 2017 en het arbeidskundig rapport van 30 oktober 2017 met in aanvulling daarop het arbeidskundig rapport van 22 januari 2018 is de conclusie dat het Uwv zich met juistheid op het standpunt heeft gesteld dat appellante op de datum in geding geen recht heeft op een WIA‑uitkering. Omdat eerst in hoger beroep een volledige onderbouwing is gegeven voor de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, is de conclusie dat de rechtbank kan worden gevolgd in het oordeel dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand worden gelaten. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd met verbetering van de gronden.
5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante voor rechtsbijstand in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.503,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.503,-;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van € 123,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van P.B. van Onzenoort als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) P.B. van Onzenoort

KS