ECLI:NL:CRVB:2018:3190

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
17/669 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de loongerelateerde WGA-uitkering en vaststelling van het maatmaninkomen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die vanaf 3 augustus 2005 als stoffeerder werkte, meldde zich op 7 februari 2011 ziek. Na een periode van re-integratie werd hij op 31 december 2012 hersteld verklaard, maar meldde zich op 18 februari 2013 opnieuw ziek. Het dienstverband bij de werkgeefster eindigde op 1 juni 2013. Op 20 november 2014 diende appellant een aanvraag in voor een WIA-uitkering, maar het Uwv weigerde deze op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Na bezwaar werd vastgesteld dat appellant recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 45,11%. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, omdat hij geen bezwaren had geuit tegen de medische grondslag en de arbeidsdeskundige de referteperiode voor het maatmaninkomen correct had vastgesteld. Appellant stelde in hoger beroep dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn ziekte en dat de berekening van het maatmaninkomen onjuist was, omdat er vanuit een 40-urige werkweek was gegaan in plaats van een 38-urige werkweek. De Raad bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, omdat appellant geen bewijs had geleverd dat de gegevens uit de polisadministratie onjuist waren. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht was uitgegaan van de gegevens uit de polisadministratie en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.

Uitspraak

17 669 WIA

Datum uitspraak: 17 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 december 2016, 15/7639 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam B.V.] te [vestigignsplaats] (werkgeefster)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2018. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder. Werkgeefster is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was vanaf 3 augustus 2005 werkzaam als stoffeerder bij werkgeefster. Op
7 februari 2011 heeft hij zich ziek gemeld, waarna re-integratie heeft plaatsgevonden en appellant per 31 december 2012 hersteld is verklaard voor zijn arbeid. Op 18 februari 2013 heeft appellant zich opnieuw ziek gemeld. Het dienstverband bij werkgeefster is per 1 juni 2013 beëindigd.
1.2.
Op 20 november 2014 heeft appellant een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.3.
Bij besluit van 7 januari 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan, omdat hij met ingang van 16 februari 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit is – voor zover in deze zaak van belang – gebaseerd op rapporten van een arbeidsdeskundige van 18 december 2014 en 6 januari 2015.
1.4.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 januari 2015 is bij beslissing op bezwaar van 29 oktober 2015 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 16 februari 2015 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering, omdat sprake is van een mate van arbeidsongeschiktheid van 45,11%. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 september 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank allereerst overwogen dat appellant geen bezwaren heeft geuit tegen de medische grondslag van het bestreden besluit. Over de arbeidskundige aspecten heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 8 september 2015 heeft toegelicht dat appellant vanaf
7 februari 2011 ziek is geweest en daarna minder loon van werkgeefster heeft ontvangen. Om deze reden is de referteperiode, waarover het maatmanloon wordt vastgesteld, aangepast naar de periode van 1 februari 2010 tot 1 februari 2011. De loongegevens waarvan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over deze periode is uitgegaan zijn afkomstig van de polisadministratie. Dat is het systeem waarin werkgevers looninformatie verstrekken, zoals deze door de belastingdienst wordt gehanteerd. Aan de hand van deze, door werkgeefster aan de belastingdienst doorgegeven, gegevens is vastgesteld dat appellant gemiddeld 40 uren per week werkzaam was met een uurloon van € 16,45. Appellant heeft geen gegevens, zoals loonstroken, over deze periode overgelegd waardoor getwijfeld kan worden aan de juistheid van de gegevens en de daarop gebaseerde berekening.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat bij de berekening van het maatmaninkomen nog steeds onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat hij als gevolg van zijn ziekte genoodzaakt was minder te gaan werken. Volgens appellant is in de berekening van het maatmaninkomen ten onrechte uitgegaan van een 40-urige werkweek, aangezien bij een eerdere beoordeling werd uitgegaan van een 38-urige werkweek.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. Zich beperkend tot wat in hoger beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het maatmaninkomen en de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben geleid in rechtsoverweging 4.1 van de aangevallen uitspraak worden volledig onderschreven. In aanvulling daarop wordt overwogen dat in de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 september 2015 en 12 januari 2016 inzichtelijk is gemotiveerd op welke wijze tot vaststelling van een 40-urige werkweek en een maatmaninkomen van € 16,45 is gekomen. Die berekening is gebaseerd op de gegevens uit de polisadministratie van werkgeefster. Uit vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van 13 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3144) volgt dat het Uwv mag uitgaan van de gegevens uit de polisadministratie, tenzij noodzakelijke gegevens ontbreken of wordt aangetoond dat deze gegevens onjuist zijn. Uit deze gegevens volgt dat appellant gemiddeld 40 uur per week werkzaam was in de – tussen partijen niet in geschil zijnde – referteperiode van 1 februari 2010 tot 1 februari 2011. Nu appellant in hoger beroep geen gegevens heeft overgelegd die aanleiding zijn voor het oordeel dat de door het Uwv gebruikte gegevens uit de polisadministratie onjuist zijn, ziet ook de Raad in navolging van de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid van die gegevens te twijfelen. De vraag of het Uwv bij de berekening van het maatmaninkomen terecht is uitgegaan van een 40-urige werkweek wordt daarom bevestigend beantwoord.
4.2.
De overweging in 4.1. leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van P.B. van Onzenoort als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) P.B. van Onzenoort

KS