ECLI:NL:CRVB:2018:3221
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en psychische problematiek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante. Appellante, die tot 1 april 2011 als financieel administratief medewerkster werkte, meldde zich op 5 december 2011 ziek. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat appellante na de voorgeschreven wachttijd, met ingang van 2 december 2013, minder dan 35% arbeidsongeschikt was en geen recht had op een WIA-uitkering. Appellante ontving vanaf dat moment weer een WW-uitkering. In 2015 werd appellante door een verzekeringsarts geschikt geacht voor haar oude functie, maar het Uwv beëindigde haar ziekengeld per 4 augustus 2015.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar psychische problematiek. De Raad heeft de medische beoordeling van het Uwv als zorgvuldig beoordeeld. De rechtbank had eerder het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de klachten van appellante, zowel lichamelijk als psychisch. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om een deskundige te raadplegen.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.