ECLI:NL:CRVB:2018:3240

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
19 oktober 2018
Zaaknummer
17/1480 WAO-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding in WAO-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) buiten behandeling had gesteld. De rechtbank had het beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat hij de beroepsgronden niet tijdig had ingediend. De appellant had op 24 augustus 2016 beroep ingesteld, maar zonder de gronden van het beroep te vermelden. De rechtbank had hem vervolgens de gelegenheid gegeven om binnen vier weken de gronden in te dienen, maar deze termijn was verstreken zonder dat de appellant hieraan had voldaan.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij ziek was en daardoor niet in staat om arbeid te verrichten. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de aangevallen uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de appellant niet had voldaan aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, en de uitspraak werd in het openbaar gedaan.

Uitspraak

17.1480 WAO-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 januari 2017, 16/5437 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 oktober 2018
Zitting heeft: I.M.J. Hilhorst-Hagen
Griffier: L. Boersma
Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Bij besluit van 5 april 2016 heeft het Uwv geen reden gezien om terug te komen van het
besluit van 14 maart 2012 waarbij de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) buiten behandeling is gesteld. Tegen het besluit van 5 april 2016 is appellant in bezwaar gegaan.
1.2.
Bij besluit van 22 juli 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant
ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het
bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant de beroepsgronden niet tijdig heeft ingediend. Appellant heeft op 24 augustus 2016 beroep ingesteld zonder vermelding van de gronden van het beroep. De rechtbank heeft appellant bij aangetekende brief van 25 augustus 2016 verzocht om binnen vier weken na de datum van verzending van die brief de gronden van beroep in te dienen. Daarbij is appellant erop gewezen dat zijn beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien hij niet binnen de gestelde termijn aan dit verzoek heeft voldaan. De termijn om gronden in te dienen liep af op 22 september 2016. De rechtbank heeft op 18 oktober 2016 een op 1 oktober 2016 gedateerde brief van appellant ontvangen, met daarin vermeld de gronden van het beroep. Dit is buiten de gestelde termijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij het niet eens is met de aangevallen uitspraak omdat hij ziek is en daardoor niet in staat is om arbeid te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
In artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geregeld aan welke vereisten een bezwaar- of beroepschrift ten minste moet voldoen. Op grond van het eerste lid, aanhef en onder d, van dit artikel dient een beroepschrift de gronden van het beroep te bevatten. Op grond van artikel 6:6 van de Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.2.
Vaststaat dat het beroepschrift geen gronden bevatte, dat appellant bij brief van 25 augustus 2016 in de gelegenheid is gesteld dit verzuim binnen vier weken te herstellen en dat hij binnen deze termijn geen beroepsgronden heeft ingediend. Er is niet gebleken van omstandigheden die de overschrijding van de gestelde termijn zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank was daarom op grond van artikel 6:6 van de Awb bevoegd het beroep
niet-ontvankelijk te verklaren. Appellant heeft hiertegen niets aangevoerd. Het hoger beroep treft dus geen doel.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) L. Boersma (getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen

MD