ECLI:NL:CRVB:2018:3252
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet melden gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op 23 oktober 2018 in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de intrekking van bijstand van appellanten, die samen een dochter hebben, vanwege het niet melden van een gezamenlijke huishouding. Appellante ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en stond ingeschreven op een adres, terwijl appellant op een ander adres stond ingeschreven. Na een melding van appellante over een medebewoner heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de conclusie dat appellanten een gezamenlijke huishouding voerden, wat niet was gemeld. Het college heeft daarop de bijstand van beide appellanten ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd. De rechtbank heeft de beroepen van appellanten tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard.
In hoger beroep hebben appellanten zich tegen deze uitspraken gekeerd. De Raad heeft vastgesteld dat de intrekkingen niet beperkt waren tot een bepaalde periode, wat betekent dat de beoordeling de periode van intrekking tot het intrekkingsbesluit beslaat. De Raad heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de stelling van het college dat appellanten in de relevante periode een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. De verklaring van appellante tijdens een huisbezoek werd als voldoende bewijs beschouwd, ondanks haar latere ontkenning van de inhoud van die verklaring. De Raad heeft de hoger beroepen van appellanten afgewezen en de eerdere uitspraken bevestigd.
De uitspraak benadrukt het belang van het melden van een gezamenlijke huishouding en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting voor de bijstandsverlening. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.