In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 23 juni 2016. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsverlening aan appellanten, die een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling) ontvingen op basis van de Participatiewet (PW). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had de bijstand eerder opgeschort omdat appellanten hun CIN-nummers niet hadden overgelegd, wat volgens de Svb een schending van de medewerkingsverplichting inhield zoals vastgelegd in artikel 17, tweede lid, van de PW.
De Raad heeft in zijn uitspraak bevestigd dat de Svb bevoegd was om de AIO-aanvulling in te trekken op basis van artikel 54, eerste en vierde lid, van de PW. De Raad heeft eerder in vergelijkbare zaken geoordeeld dat het niet overleggen van CIN-nummers door appellanten leidde tot onvoldoende medewerking aan het onderzoek naar hun vermogen in Marokko. De gronden die appellanten in hoger beroep aanvoerden, waren identiek aan die in eerdere uitspraken, en de Raad heeft geen aanleiding gezien om anders te oordelen. De Raad heeft ook de beroepsgrond verworpen dat appellanten niet over een CIN-nummer beschikken, verwijzend naar eerdere rechtsoverwegingen waarin werd gesteld dat elke Marokkaanse staatsburger bij geboorte een CIN-nummer verkrijgt.
De uitspraak is openbaar gedaan en de Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is genomen door de enkelvoudige kamer, met J.T.H. Zimmerman als voorzitter en J.M.M. van Dalen als griffier.