In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsverlening aan appellanten, die een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling) ontvingen op basis van de Participatiewet (PW). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had de bijstand opgeschort omdat appellanten hun CIN-nummers niet hadden verstrekt, wat volgens de Svb een schending van de medewerkingsverplichting inhield zoals vastgelegd in artikel 17, tweede lid, van de PW. De Svb baseerde de intrekking van de AIO-aanvulling op artikel 54, eerste en vierde lid, van de PW, waarbij appellanten verweten werd onvoldoende mee te werken aan het onderzoek naar hun vermogen in Marokko.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden die appellanten in hoger beroep aanvoerden identiek waren aan die in eerdere zaken, waarin de Raad al had geoordeeld dat het niet overleggen van CIN-nummers door appellanten leidde tot onvoldoende medewerking. De Raad wees erop dat appellanten, ondanks hun bewering geen CIN-nummer te hebben, niet konden worden vrijgesteld van hun verplichtingen, aangezien elke Marokkaanse staatsburger bij geboorte een CIN-nummer verkrijgt. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de beslissing van de Svb om de AIO-aanvulling in te trekken.