ECLI:NL:CRVB:2018:3268

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
16/1965 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
  • J.M.M. van Dalen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na opschorting wegens niet verstrekken van CIN-nummers

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsverlening aan appellanten, die een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling) ontvingen op basis van de Participatiewet (PW). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had de bijstand opgeschort omdat appellanten hun CIN-nummers niet hadden verstrekt, wat volgens de Svb een schending van de medewerkingsverplichting inhield zoals vastgelegd in artikel 17, tweede lid, van de PW. De Svb baseerde de intrekking van de AIO-aanvulling op artikel 54, eerste en vierde lid, van de PW, waarbij appellanten verweten werd onvoldoende mee te werken aan het onderzoek naar hun vermogen in Marokko.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden die appellanten in hoger beroep aanvoerden identiek waren aan die in eerdere zaken, waarin de Raad al had geoordeeld dat het niet overleggen van CIN-nummers door appellanten leidde tot onvoldoende medewerking. De Raad wees erop dat appellanten, ondanks hun bewering geen CIN-nummer te hebben, niet konden worden vrijgesteld van hun verplichtingen, aangezien elke Marokkaanse staatsburger bij geboorte een CIN-nummer verkrijgt. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de beslissing van de Svb om de AIO-aanvulling in te trekken.

Uitspraak

16.1965 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 februari 2016, 15/5604 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 16 oktober 2018
Zitting heeft: J.T.H. Zimmerman als voorzitter
Griffier: J.M.M. van Dalen
Namens appellanten is verschenen mr. S. el Mhassani, advocaat. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Herder en mr. N. Zuidersma.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Het bestreden besluit ziet op de intrekking na een opschorting van de bijstand die appellanten ontvingen op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling). De Svb heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellanten, door hun CIN-nummers niet te overleggen, niet hebben meegewerkt aan het onderzoek en daarmee de op hen rustende medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de PW hebben geschonden. De bevoegdheid tot intrekking van de AIO-aanvulling heeft de Svb gebaseerd op artikel 54, eerste en vierde lid, van de PW, waarbij appellanten wordt verweten dat zij anderszins onvoldoende hebben meegewerkt als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de PW.
In zijn uitspraken van 26 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:806 en ECLI:NL:CRVB:2018:807 heeft de Raad geoordeeld dat de appellanten in die zaken, door hun CIN-nummers niet over te leggen, onvoldoende medewerking hebben verleend aan het onderzoek naar vermogen in Marokko en dat de Svb bevoegd was om met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW het recht op AIO-aanvulling op te schorten en, na het verstrijken van de geboden hersteltermijn, met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW in te trekken.
De gronden die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd zijn identiek aan de beroepsgronden die betrokkenen in de hiervoor genoemde zaken hebben aangevoerd. In deze uitspraken is de Raad gemotiveerd op die beroepsgronden ingegaan. De Raad ziet in wat namens appellanten ter zitting is aangevoerd geen aanleiding anders te oordelen. De Raad voegt hieraan nog toe dat voor zover is aangevoerd dat appellanten niet over een
CIN-nummer beschikken, deze beroepsgrond niet slaagt. De Raad verwijst hierbij naar rechtsoverweging 4.5.4 onderscheidenlijk 4.5.5 van de hierboven genoemde uitspraken. Hierin wordt verwezen naar de brief van de attaché voor sociale zaken in Marokko waarin staat dat iedere Marokkaanse staatsburger bij geboorte een CIN-nummer verkrijgt.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) J.M.M. van Dalen (getekend) J.T.H. Zimmerman

IJ