Op 16 oktober 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 17/3131 PW-PV. Deze uitspraak betreft een hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam van 7 maart 2017. De zaak draait om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellanten, die een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling) ontvingen. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had de bijstand opgeschort en later ingetrokken omdat appellanten hun CIN-nummers niet hadden verstrekt, wat volgens de Svb een schending van de medewerkingsverplichting inhield zoals vastgelegd in de Participatiewet (PW). De Svb baseerde haar besluit op artikel 54 van de PW, waarin staat dat bij onvoldoende medewerking van de aanvrager de bijstandsverlening kan worden opgeschort of ingetrokken.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de beslissing van de Svb en oordeelde dat de gronden die appellanten in hoger beroep aanvoerden identiek waren aan die in eerdere zaken, waarin de Raad al had geoordeeld dat het niet overleggen van CIN-nummers door appellanten leidde tot onvoldoende medewerking aan het onderzoek naar hun vermogen in Marokko. De Raad wees erop dat appellanten niet konden aantonen dat zij geen CIN-nummer hadden, verwijzend naar eerdere uitspraken waarin werd gesteld dat elke Marokkaanse staatsburger bij geboorte een CIN-nummer verkrijgt. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.
Deze uitspraak is van belang voor de interpretatie van de medewerkingsverplichting in de Participatiewet en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting voor de bijstandsverlening.