ECLI:NL:CRVB:2018:3272

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
17/3515 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na opschorting wegens niet verstrekken van CIN-nummers

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg van 22 maart 2017. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsverlening aan appellanten op basis van de Participatiewet (PW). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had de bijstand van appellanten opgeschort omdat zij hun CIN-nummers niet hadden verstrekt, wat volgens de Svb een schending van de medewerkingsverplichting inhield zoals vastgelegd in artikel 17, tweede lid, van de PW. De Svb baseerde de intrekking van de AIO-aanvulling op artikel 54, eerste en vierde lid, van de PW, waarbij appellanten verweten werd onvoldoende mee te werken aan het onderzoek naar hun vermogen in Marokko.

De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden die appellanten in hoger beroep aanvoerden identiek waren aan die in eerdere uitspraken van de Raad. De Raad had in eerdere uitspraken geoordeeld dat het niet overleggen van de CIN-nummers door appellanten leidde tot onvoldoende medewerking aan het onderzoek, waardoor de Svb bevoegd was om de bijstand op te schorten en uiteindelijk in te trekken. De Raad verwierp ook het argument van appellanten dat zij niet over een CIN-nummer beschikten, verwijzend naar eerdere rechtsoverwegingen waarin werd gesteld dat elke Marokkaanse staatsburger bij geboorte een CIN-nummer verkrijgt.

De uitspraak werd in het openbaar gedaan en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is ondertekend door de griffier en de voorzitter van de Raad.

Uitspraak

17.3515 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 maart 2017, 16/1386 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 16 oktober 2018
Zitting heeft: J.T.H. Zimmerman als voorzitter
Griffier: J.M.M. van Dalen
Namens appellanten is verschenen mr. S. el Mhassani, advocaat. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Herder en mr. N. Zuidersma.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Het bestreden besluit ziet op de intrekking na een opschorting van de bijstand die appellanten ontvingen op grond van de Participatiewet (PW) in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening voor ouderen (AIO-aanvulling). De Svb heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellanten, door hun CIN-nummers niet te overleggen, niet hebben meegewerkt aan het onderzoek en daarmee de op hen rustende medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de PW hebben geschonden. De bevoegdheid tot intrekking van de AIO-aanvulling heeft de Svb gebaseerd op artikel 54, eerste en vierde lid, van de PW, waarbij appellanten wordt verweten dat zij anderszins onvoldoende hebben meegewerkt als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de PW.
In zijn uitspraken van 26 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:806 en ECLI:NL:CRVB:2018:807 heeft de Raad geoordeeld dat de appellanten in die zaken, door hun CIN-nummers niet over te leggen, onvoldoende medewerking hebben verleend aan het onderzoek naar vermogen in Marokko en dat de Svb bevoegd was om met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW het recht op AIO-aanvulling op te schorten en, na het verstrijken van de geboden hersteltermijn, met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW in te trekken.
De gronden die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd zijn identiek aan de beroepsgronden die betrokkenen in de hiervoor genoemde zaken hebben aangevoerd. In deze uitspraken is de Raad gemotiveerd op die beroepsgronden ingegaan. De Raad ziet in wat namens appellanten ter zitting is aangevoerd geen aanleiding anders te oordelen. De Raad voegt hieraan nog toe dat voor zover is aangevoerd dat appellanten niet over een
CIN-nummer beschikken, deze beroepsgrond niet slaagt. De Raad verwijst hierbij naar rechtsoverweging 4.5.4 onderscheidenlijk 4.5.5 van de hierboven genoemde uitspraken. Hierin wordt verwezen naar de brief van de attaché voor sociale zaken in Marokko waarin staat dat iedere Marokkaanse staatsburger bij geboorte een CIN-nummer verkrijgt.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) J.M.M. van Dalen (getekend) J.T.H. Zimmerman

IJ