In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg van 22 maart 2017. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsverlening aan appellanten op basis van de Participatiewet (PW). De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had de bijstand van appellanten opgeschort omdat zij hun CIN-nummers niet hadden verstrekt, wat volgens de Svb een schending van de medewerkingsverplichting inhield zoals vastgelegd in artikel 17, tweede lid, van de PW. De Svb baseerde de intrekking van de AIO-aanvulling op artikel 54, eerste en vierde lid, van de PW, waarbij appellanten verweten werd onvoldoende mee te werken aan het onderzoek naar hun vermogen in Marokko.
De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden die appellanten in hoger beroep aanvoerden identiek waren aan die in eerdere uitspraken van de Raad. De Raad had in eerdere uitspraken geoordeeld dat het niet overleggen van de CIN-nummers door appellanten leidde tot onvoldoende medewerking aan het onderzoek, waardoor de Svb bevoegd was om de bijstand op te schorten en uiteindelijk in te trekken. De Raad verwierp ook het argument van appellanten dat zij niet over een CIN-nummer beschikten, verwijzend naar eerdere rechtsoverwegingen waarin werd gesteld dat elke Marokkaanse staatsburger bij geboorte een CIN-nummer verkrijgt.
De uitspraak werd in het openbaar gedaan en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is ondertekend door de griffier en de voorzitter van de Raad.