Uitspraak
17.3615 PW
29 maart 2017, 16/8495 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
Op 23 oktober 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand van appellante, die sinds 6 oktober 2011 bijstand ontving op basis van de Participatiewet. Naar aanleiding van een melding van de Financial Intelligence Unit Nederland heeft de gemeente Den Haag een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan appellante. Dit onderzoek wees uit dat appellante in de maanden januari tot en met juni 2012 betrokken was bij 'money transfers' ter waarde van € 11.912,-, zonder deze transacties te melden aan het college, wat in strijd is met haar inlichtingenverplichting.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep ontkent appellante de transacties te hebben verricht en stelt zij slachtoffer te zijn van identiteitsfraude. Echter, de Raad oordeelt dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat appellante de transacties heeft uitgevoerd. Appellante heeft geen overtuigend tegenbewijs geleverd en haar aangifte van identiteitsfraude heeft niet geleid tot bewijs dat een andere persoon de transacties heeft verricht. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten worden gehandhaafd.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van het bijstandverlenend orgaan om feiten te verifiëren, maar ook de verplichting van de bijstandsontvanger om relevante informatie te verstrekken. De Raad concludeert dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door de geldtransfers niet te melden, wat leidt tot de bevestiging van de eerdere uitspraak.