ECLI:NL:CRVB:2018:3445

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2018
Publicatiedatum
2 november 2018
Zaaknummer
16/6967 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling recht op werkloosheidsuitkering van een Poolse werkzoekende met eerdere arbeid in Italië

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de afwijzing van een WW-uitkering aan een Poolse werkzoekende. Betrokkene, die in Italië had gewerkt, had op 3 mei 2014 haar werkloosheid ingediend, maar had nooit in Nederland gewerkt. Het Uwv had de aanvraag afgewezen, omdat de in Italië vervulde tijdvakken niet in aanmerking waren genomen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de Nederlandse wetgeving van toepassing was, omdat betrokkene zich in Nederland had gevestigd na haar werk in Italië. De Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak vernietigd en geoordeeld dat de voorwaarden voor het verkrijgen van een uitkering op basis van de Nederlandse wetgeving niet waren vervuld. De Raad concludeerde dat de in Italië vervulde tijdvakken niet relevant waren voor de beoordeling van het recht op WW-uitkering in Nederland, en dat de eerdere rechtspraak over de toepassing van Europese verordeningen inzake sociale zekerheid nog steeds geldig was. De Raad heeft het beroep van betrokkene ongegrond verklaard en de proceskosten niet toegewezen.

Uitspraak

16.6967 WW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 oktober 2016, 16/1499 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 2 november 2018
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.H.M. den Otter, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2018.
Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C.F.M. Mollee. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Den Otter.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene heeft de Poolse nationaliteit. Vanaf 2008 heeft zij in Italië gewoond en daar werkzaamheden in loondienst verricht. Op 2 mei 2014 is haar dienstverband geëindigd. Betrokkene is daarna teruggekeerd naar Polen en heeft zich vervolgens op 22 mei 2014 in Nederland gevestigd. Op 30 september 2015 heeft betrokkene een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij besluit van 21 oktober 2015 is de aanvraag afgewezen.
1.2.
Het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 21 oktober 2015 is bij besluit van
3 maart 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is vastgesteld dat op grond van het Nederlandse recht betrokkene geen recht heeft op een WW-uitkering. Ook op grond van het Unierecht kan zij geen aanspraak maken op een werkloosheidsuitkering, omdat de Nederlandse werkloosheidswetgeving niet van toepassing is.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, en is appellant opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Daarbij is appellant veroordeeld in de proceskosten en is bepaald dat appellant aan betrokkene het betaalde griffierecht dient te vergoeden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Nederlandse wetgeving van toepassing is, omdat betrokkene haar beroepswerkzaamheden in Italië heeft beëindigd en zich in Nederland heeft gevestigd. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) met betrekking tot artikel 11, derde lid, aanhef en onder e, van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004).
3.1.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat – anders dan de rechtbank heeft geoordeeld – de vaststelling van de toepasselijke wetgeving op grond van titel II van
Vo 883/2004 niet in het geding is. Betrokkene voldoet niet aan de voorwaarden van titel III voor het verkrijgen van een uitkering op grond van de Nederlandse werkloosheidswetgeving.
3.2.
Betrokkene heeft het standpunt ingenomen dat de rechtbank zich terecht over de toepassing van artikel 11 van Vo 883/2004 heeft uitgelaten en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 61, eerste lid, van Vo 883/2004, houdt het bevoegde orgaan van een lidstaat waarvan de wetgeving het verkrijgen (...) van het recht op uitkering afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering (...), voor zover nodig rekening met de krachtens de wetgeving van elke andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering (...) alsof deze tijdvakken overeenkomstig de door dat orgaan toegepaste wetgeving waren vervuld. Daarbij geldt (behalve in een uitzonderingssituatie die hier niet aan de orde is) de voorwaarde dat de betrokkene laatstelijk overeenkomstig de wetgeving op grond waarvan de werkloosheidsuitkering wordt aangevraagd, tijdvakken van verzekering (...) heeft vervuld (artikel 61, tweede lid, van Vo. 883/2004). Artikel 61 van Vo 883/2004 stemt naar bewoordingen en strekking overeen met artikel 67 van Verordening (EG) nr. 1408/71
(Vo 1408/71)
4.2.
Uit vaste rechtspraak van het Hof over Vo 1408/71, volgt dat de vraag of een lidstaat voor de toekenning van een werkloosheidsuitkering de tijdvakken van arbeid of verzekering die krachtens de wettelijke regeling van een andere lidstaat zijn vervuld in aanmerking dient te nemen, alleen moet worden beantwoord aan de hand van artikel 67 van die verordening. Verwezen wordt naar de arresten van het Hof van 20 februari 1997, C-88/95, Martinez Losada, punt 27, 4 maart 2002, C-175/00, Verwayen-Boelen, punt 24 en het arrest van
7 april 2016, C-284/15, M, punt 28.
4.3.
In het arrest van 16 mei 1991, C-272/90, Van Noorden, punt 10, heeft het Hof geoordeeld dat een werkzoekende die nooit onderworpen is geweest aan de sociale wetgeving van de lidstaat waar hij een werkloosheidsuitkering aanvraagt en die dus ook geen tijdvakken van verzekering of arbeid krachtens de wettelijke regeling van de betrokken lidstaat heeft vervuld, niet op grond van artikel 67 van Vo 1408/71 werkloosheidsuitkeringen kan ontvangen. In gelijke zin heeft het Hof geoordeeld in het arrest Martinez Losada, punt 36, en Verwayen-Boelen, punt 23 en het arrest M, punt 29.
4.4.
Er is geen aanleiding aan te nemen dat deze rechtspraak, die ziet op artikel 67 van
Vo 1408/71, zijn geldigheid heeft verloren onder het toepassingsbereik van artikel 61 van
Vo 883/2004.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene voorafgaand aan haar werkloosheid, die op 3 mei 2014 is ingetreden, laatstelijk in Italië tijdvakken van verzekering of arbeid heeft vervuld. Ook is niet in geschil dat betrokkene voorafgaand aan de aanvraag nooit in Nederland werkzaamheden had verricht, zodat zij in Nederland op dat moment geen tijdvakken van wettelijke werkloosheidsverzekering had vervuld.
4.6.
In het midden kan blijven of onder “laatstelijk” moet worden verstaan: laatstelijk voorafgaand aan haar werkloosheid, dan wel – wat de gemachtigde van betrokkene heeft bepleit – laatstelijk voorafgaand aan de aanvraag, nu betrokkene op dat moment in Nederland in het geheel (nog) geen tijdvakken van verzekering of arbeid had vervuld.
4.7.
Betrokkene heeft gesteld dat de weigering van het Uwv om de in Italië vervulde tijdvakken van verzekering of arbeid in aanmerking te nemen een belemmering oplevert van het vrije verkeer van werknemers.
4.8.
Het Hof heeft in het arrest M, punt 31 en 32, ten aanzien van de geldigheid van artikel 67, derde lid, van Vo 1408/71, geoordeeld dat niet is gebleken van elementen die de geldigheid van deze bepaling kunnen aantasten. De Raad ziet geen aanknopingspunten om met betrekking tot de geldigheid van artikel 61, tweede lid, van Vo 883/2004 tot een ander oordeel te komen. In beide bepalingen worden op vrijwel gelijke wijze voorwaarden gesteld die moeten bewerkstelligen dat met name naar werk wordt gezocht in de staat waar de betrokkene laatstelijk bijdragen heeft betaald en dat die staat de lasten van de werkloosheidsuitkering draagt.
4.9.
Uit overweging 4.1 tot en met 4.8 volgt dat in de aangevallen uitspraak het recht op werkloosheidsuitkering van betrokkene met ingang van 3 mei 2014 ten onrechte is beoordeeld aan de hand van artikel 11 van Vo 883/2004. Het Uwv heeft terecht bij de beoordeling van het recht op WW-uitkering met ingang van 3 mei 2014 de in Italië vervulde tijdvakken niet in aanmerking genomen.
4.10.
Overweging 4.9 leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het beroep alsnog ongegrond dient te worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 3 maart 2016 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en R.E. Bakker en M.F.J.M. de Werd als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2018.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) H. Achtot
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip verzekerde.

OS