ECLI:NL:CRVB:2018:3477
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies in medisch opzicht
Op 7 november 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant had zich ziek gemeld met rug- en knieklachten na een bedrijfsongeval en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had vastgesteld dat appellant, na een beoordeling door een verzekeringsarts, in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, en beëindigde zijn uitkering. Appellant betwistte deze beslissing en voerde aan dat zijn medische beperkingen waren onderschat.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant in hoger beroep beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat er geen nieuwe medische feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het eerdere standpunt van het Uwv af te wijken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.
Deze uitspraak benadrukt het belang van medische beoordelingen in het kader van de Ziektewet en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de geschiktheid van functies voor de betrokken verzekerde.