ECLI:NL:CRVB:2018:3483
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van toegenomen arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO na beëindiging van uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WAO-uitkering aan appellante, die sinds 2000 uitgevallen was voor haar werk als productiemedewerkster wegens lage rugklachten. De appellante had in 2001 een uitkering ontvangen, maar deze was in 2003 beëindigd. Appellante heeft meerdere keren geprobeerd de beëindiging van haar uitkering te herzien, maar haar verzoeken werden steeds afgewezen. In 2015 meldde zij zich opnieuw met toegenomen arbeidsongeschiktheid, maar het Uwv weigerde haar opnieuw een uitkering toe te kennen, omdat er geen toegenomen beperkingen waren binnen vijf jaar na de eerdere intrekking van de WAO-uitkering.
De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de verzekeringsarts. De Raad concludeerde dat de beperkingen die voortvloeien uit de rugaandoening pas in 2011 zijn toegenomen en dat appellante niet met medisch objectieve gegevens had onderbouwd dat haar arbeidsongeschiktheid eerder was toegenomen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.