ECLI:NL:CRVB:2018:3489
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WAO-uitkering na intrekking en bezwaar tegen besluit
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WAO-uitkering aan appellante. Appellante, die eerder als inpakster werkte, was sinds 2000 arbeidsongeschikt door psychische klachten en ontving een WAO-uitkering. Deze uitkering werd echter in 2007 ingetrokken omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid werd appellante opnieuw in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering, maar deze werd later weer ingetrokken op basis van onjuiste informatie over haar gezondheidstoestand. Na een schikking werd de intrekking van de uitkering verplaatst naar 2011.
Appellante heeft in 2015 bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin haar aanvraag voor een WAO-uitkering werd afgewezen. Het Uwv had gesteld dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid niet binnen de vijf jaar na de intrekking van de uitkering was ontstaan. In de daaropvolgende procedure heeft de rechtbank Midden-Nederland het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had gedaan.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen, met name op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft overgelegd die de eerdere conclusies van het Uwv in twijfel trekt. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep ongegrond verklaard, waarbij de eerdere uitspraak is bevestigd.