ECLI:NL:CRVB:2018:3492
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beperkingen van appellante
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die als schoonmaakster werkte, was sinds 2011 arbeidsongeschikt door een enkelfractuur en depressieve klachten. In 2013 werd zij in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, maar na een fraudemelding volgde een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Het Uwv trok haar uitkering in 2015 in, omdat zij niet meer arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante betwistte dit besluit en voerde aan dat haar medische beperkingen door het Uwv waren onderschat. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen aanleiding was voor verdergaande beperkingen. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt en voegde een brief van een GZ-psycholoog toe, maar de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, evenals het verzoek om schadevergoeding.