ECLI:NL:CRVB:2018:3492

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
16/5629 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beperkingen van appellante

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die als schoonmaakster werkte, was sinds 2011 arbeidsongeschikt door een enkelfractuur en depressieve klachten. In 2013 werd zij in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, maar na een fraudemelding volgde een herbeoordeling van haar arbeidsongeschiktheid. Het Uwv trok haar uitkering in 2015 in, omdat zij niet meer arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante betwistte dit besluit en voerde aan dat haar medische beperkingen door het Uwv waren onderschat. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat er geen aanleiding was voor verdergaande beperkingen. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt en voegde een brief van een GZ-psycholoog toe, maar de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, evenals het verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

16.5629 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
29 juli 2016, 15/5146 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 november 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.P.J.L. Appelman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Appelman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als schoonmaakster voor 30 uur per week. Zij is op 5 september 2011 als gevolg van een enkelfractuur uitgevallen. Vervolgens heeft zij ook depressieve klachten ontwikkeld, waarvoor zij sinds november 2011 onder behandeling was bij PsyQ.
1.2.
Met ingang van 2 september 2013 is appellante in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA‑uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Zij is daarbij volledig arbeidsongeschikt geacht.
1.3.
Naar aanleiding van een fraudemelding heeft een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante plaatsgevonden. In het kader van deze herbeoordeling is appellante op verzoek van een verzekeringsarts van het Uwv onderzocht door psychiater S.A. Vreeburg, verbonden aan Psyon. Naar aanleiding van deze herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 5 februari 2015 de WGA‑uitkering van appellante met ingang van 6 april 2015 ingetrokken, omdat zij volgens het Uwv niet meer arbeidsongeschikt was. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 14 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 februari 2015 ongegrond verklaard.
1.5.
Appellante heeft in beroep aangevoerd dat het Uwv haar medische beperkingen heeft onderschat. Zij heeft ernstige rugklachten en een chronische depressie. Daarnaast ervaart zij onder meer concentratieproblemen, benauwdheid, claustrofobie en spierpijn over het hele lichaam, met name in de benen. Door deze cumulatie van klachten acht appellante zich niet in staat om de door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. Appellante heeft tevens aangevoerd dat het onderzoek dat het Uwv door psychiater Vreeburg heeft laten verrichten niet onafhankelijk kan zijn geweest, niet alleen omdat het onderzoek op verzoek van het Uwv heeft plaatsgevonden, maar ook omdat de onderzoekers beïnvloed moeten zijn door de suggestieve informatie dan wel verdachtmakingen van appellante door de verzekeringsarts. Appellante heeft verzocht een deskundige te benoemen, bijvoorbeeld een onafhankelijk psychiater en/of neuroloog. Zij maakt aanspraak op vergoeding van haar schade in de vorm van juridische kosten en wettelijke rente.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de verzekeringsgeneeskundige onderzoeken onzorgvuldig of onvolledig zijn geweest. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk en afdoende gemotiveerd hoe de verzekeringsartsen tot de vastgestelde beperkingen van appellante zijn gekomen en waarom er geen grond bestaat voor verdergaande beperkingen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien tot het benoemen van een deskundige, nu het Uwv een uitgebreid psychiatrisch onderzoek heeft laten plaatsvinden en de daarvan opgemaakte rapportage uitgebreid en inzichtelijk is gemotiveerd. Appellante heeft, aldus de rechtbank, geen begin gemaakt van een reële betwisting van het in die rapportage gegeven medische oordeel. De rechtbank heeft nog overwogen dat de door appellante ondervonden klachten niet leidend zijn voor het aannemen van beperkingen. Op grond van de Wet WIA kan slechts rekening gehouden worden met beperkingen die objectiveerbaar het gevolg zijn van ziekte of gebrek. In het geval van appellante bestaat voor een deel van de ervaren beperkingen een medische verklaring, maar niet voor de volle omvang ervan.
3.1.
Appellante heeft haar in beroep ingenomen standpunt gehandhaafd dat zij verdergaande medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Ter onderbouwing daarvan heeft zij in hoger beroep een brief van Indigo van 17 april 2015 overgelegd, waaruit volgens haar blijkt dat haar psychische gesteldheid op 6 april 2015 veel slechter was dan het Uwv doet voorkomen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is voor een groot deel een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben geleid worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
Blijkens de door appellante in hoger beroep overgelegde informatie van een GZ‑psycholoog van Indigo van 17 april 2015 is zij gediagnosticeerd met depressie, eenmalig met psychotische kenmerken, gedeeltelijk in remissie. Volgens deze informatie is appellante in maart 2014 aangemeld voor herstelgerichte begeleiding in verband met langdurige, terugkerende depressieve klachten. De behandeling bestaat uit face‑tot‑face contactmomenten, één keer per maand. Hoewel het Uwv bij de totstandkoming van het bestreden besluit niet beschikte over de in hoger beroep overgelegde informatie van 17 april 2015, is vrijwel gelijkluidende informatie van PsyQ betrokken in de besluitvorming van het Uwv. In haar rapport van 12 oktober 2015 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze gemotiveerd waarom zij in de informatie van PsyQ geen aanleiding heeft gezien om meer beperkingen aan te nemen op de datum in geding. Zij heeft daarbij terecht gewezen op de bij brief van 2 oktober 2015 door psychiater R. Severien, verbonden aan i‑psy, aan haar verstrekte informatie. Severien vermeldt in zijn brief dat hij appellante op 26 augustus 2015 voor het eerst heeft gezien en maakt melding van een terugval in depressieve zin van appellante sinds twee maanden. Deze terugval heeft dus plaatsgevonden na de datum in geding, 6 april 2015. Voor de stelling van appellante dat het medisch onderzoek van psychiater Vreeburg niet onafhankelijk kan zijn geweest, zijn geen aanknopingspunten. Met de rechtbank wordt voor het benoemen van een deskundige als door appellante verzocht onder deze omstandigheden geen aanleiding gezien.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade moet daarom worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van P.B. van Onzenoort als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2018.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) P.B. van Onzenoort

JL