ECLI:NL:CRVB:2018:3497

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
16/5676 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na deskundigenonderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellant, die sinds 24 juni 2013 arbeidsongeschikt is door fysieke klachten, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hij geen recht heeft op een WIA-uitkering. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en het Uwv had vastgesteld dat appellant op 22 juni 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De Raad heeft een deskundige benoemd, L. Greveling-Fockens, die op 22 mei 2018 een rapport heeft uitgebracht. Deze deskundige concludeerde dat er geen indicatie was voor meer beperkingen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 mei 2016 was beschreven. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het Uwv de beperkingen van appellant niet heeft onderschat. De voorbeeldfuncties die aan de schatting ten grondslag lagen, werden als geschikt beoordeeld voor appellant. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

\
16/5676 WIA
Datum uitspraak: 8 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 29 juli 2016, 15/5451 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.M. Seriese, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De door de Raad als deskundige benoemde arts arbeid en gezondheid-verzekeringsarts L. Greveling-Fockens heeft op 22 mei 2018 rapport uitgebracht.
Partijen hebben een zienswijze over het rapport ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Seriese. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als allround medewerker/lasser en is op 24 juni 2013 uitgevallen in verband met fysieke klachten.
1.2.
Bij besluit van 19 mei 2015 heeft het Uwv, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 22 juni 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Bij beslissing op bezwaar van 21 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 mei 2015 ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 oktober 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 19 oktober 2015.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar aanleiding van door appellant ingediende medische stukken, waaronder een rapport van neuroloog C.I.B. van der Kraats van 11 maart 2016 en een brief van verzekeringsarts A.B. Gille van Medisch Advies Groep van 28 april 2016, heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op 3 mei 2016 aangepast en de aspecten 4.3 (langdurig krachtig gebruik van de handen) en 4.7 (schroefbeweging) toegevoegd. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd dat de diagnose van neuroloog Van der Kraats overeenkomt met de diagnose van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de aangepaste FML voor onjuist te houden. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft bij rapporten van 4 januari 2016 en 4 mei 2016 de geschiktheid van de voorbeeldfuncties in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader gemotiveerd. De rechtbank kan deze toelichting volgen en is van oordeel dat inzichtelijk en overtuigend is gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellant. Omdat het Uwv de FML heeft aangepast en een aanvullende arbeidskundige motivering heeft gegeven bestaat er volgens de rechtbank aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten en het griffierecht.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten, die sinds 2013 onveranderd aanwezig zijn. Zijn klachten zijn lastig te diagnosticeren. Hij heeft blijvende zenuwbeschadiging. Door de stenose kan hij niet buiten werken in verband met kou; dan verkrampen zijn vingers. Door de combinatie van zijn klachten is hij volledig arbeidsongeschikt. De rechtbank heeft nagelaten een deskundige te benoemen. Onvoldoende is gemotiveerd waarom het Carpaal tunnel syndroom (CTS) en twee versleten nekwervels niet tot meer beperkingen leiden op de FML. De voorbeeldfuncties zijn niet passend, met name wegens de slijtage van de nekwervels. Ook de kleine draai- en trekbewegingen met de polsen zijn in het licht van het CTS niet uit te voeren. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep medische stukken ingediend van radioloog L.P. Driessen over onderzoeken naar jicht en zijn linkerknie en van neurochirurg W.R. Bouwknegt van 28 maart 2017. Sinds september 2016 heeft appellant last van pijn uitstralend in de linkerarm tot in zijn linkerhand. De klachten passen volgens de neurochirurg bij een foramenstenose waaraan appellant geopereerd wordt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 december 2016, 9 juni 2017 en
9 november 2017. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bestond er op grond van de medische gegevens en eigen onderzoek voldoende duidelijkheid over de aard en de ernst van de medische problematiek en bestonden er geen onduidelijkheden over de vertaling van het medische beeld naar beperkingen. De linkerknieklachten en foramenstenose zijn na de datum in geding ontstaan. Laatstgenoemde is ontstaan naast het CTS.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op de standpunten van partijen en de voorhanden medische gegevens, waaruit verschil van inzicht blijkt over de ernst van de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen op 22 juni 2015, is aanleiding gezien L. Greveling-Fockens, arts arbeid en gezondheid-verzekeringsarts van Ergatis, als deskundige te benoemen en haar te verzoeken om een rapport uit te brengen.
4.2.
De deskundige heeft op 22 mei 2018 gerapporteerd op basis van dossieronderzoek en aanvullend spreekuuronderzoek op 10 april 2017. Zij is tot de conclusie gekomen dat er geen indicatie is voor meer beperkingen dan beschreven in de FML van 3 mei 2016.
4.3.
In reactie op het rapport van de deskundige heeft appellant aangevoerd dat hij zich niet met de conclusies van de deskundige kan verenigen en dat hij teleurgesteld is.
4.4.
Het Uwv heeft als reactie op het rapport van de deskundige een nader rapport ingediend van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 juni 2018. De beperking voor beroepsmatig een voertuig besturen is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht ondergebracht bij aspect 2.11 en niet bij persoonlijk risico zoals door de deskundige voorgesteld, omdat het bij deze beperking ook gaat om het voorkomen van toebrengen van schade aan derden. Zoals de deskundige heeft opgemerkt, wijzigt een en ander de belastbaarheid niet. Er is geen aanleiding om op medische gronden een andere beslissing te nemen.
4.5.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Het rapport van de deskundige geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. Alle beschikbare gegevens van de behandelaars van appellant zijn bij de beoordeling betrokken en het rapport is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft een duidelijk antwoord gegeven op de haar gestelde vragen. De deskundige heeft gemotiveerd dat in voldoende mate tegemoet is gekomen aan de geobjectiveerde beperkingen van de knieën zoals aanwezig op de datum in geding en dat in de FML in voldoende mate rekening is gehouden met de verminderde belastbaarheid van de rug. De deskundige heeft gemotiveerd dat, ondanks het feit dat appellant al jaren nekklachten heeft, niet aannemelijk is dat de foramenstenose – met de beperkingen die daaruit kunnen voortvloeien – op de datum in geding al aanwezig is geweest. De conclusies die de deskundige heeft getrokken uit haar onderzoek worden gevolgd. Dat in verband met het medicatiegebruik een beperking in de FML is opgenomen bij aspect 2.11.1 en niet bij persoonlijk risico, doet er niet aan af dat met deze beperking rekening is gehouden. Uitgaande van de juistheid van de FML wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat het Uwv de beperkingen van appellant niet heeft onderschat. Dat betekent dat in dit geval ervan wordt uitgegaan dat de FML van 3 mei 2016 een juist beeld geeft van de beperkingen van appellant en zijn mogelijkheden om arbeid te verrichten.
4.6.
Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven dat uitgaande van de juistheid van de FML de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij rapport van 4 mei 2016 inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties geen overschrijding opleveren van de belastbaarheid op de datum in geding en dat deze voorbeeldfuncties geschikt zijn te achten voor appellant. Er hoeft niet buiten in de kou te worden gewerkt en er is geen sprake van langdurig krachtig handgebruik en geen langdurige krachtige schroefbewegingen. Uit de beoordeling van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt daarnaast dat beroepsmatig autorijden niet voorkomt in de geduide functies. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid dan ook op goede gronden vastgesteld op 34,47% en heeft geweigerd om appellant in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Nu het hoger beroep ongegrond wordt verklaard, is veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) H. Achtot

IJ