ECLI:NL:CRVB:2018:3514

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
16/6320 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische geschiktheid voor WIA-uitkering en de rol van verzekeringsartsen

Op 8 november 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 14 november 2006 arbeidsongeschikt is, had een WGA-uitkering ontvangen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had de uitkering beëindigd op 19 juli 2015, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berustte en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn ernstige vermoeidheidsklachten. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het medische onderzoek adequaat was en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de beperkingen van de appellant. De Raad heeft geen nieuwe medische informatie ontvangen die de eerdere beoordelingen zou kunnen ondermijnen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat de voorbeeldfuncties die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch passend waren voor de appellant. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 8 november 2018.

Uitspraak

16.6320 WIA

Datum uitspraak: 8 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 augustus 2016, 16/6 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A.H. Blom, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Blom. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als beheerder voor 37 uur per week in dienst van [naam werkgever B.V.] (werkgever). Op 14 november 2006 is appellant voor deze werkzaamheden uitgevallen. Het Uwv heeft appellant met ingang van 12 november 2008 in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
80 tot 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling op verzoek van de werkgever is appellant op
30 april 2015 onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv die de beperkingen van appellant heeft weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 april 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend. Bij besluit van 18 mei 2015 heeft het Uwv de WGA-uitkering van appellant, rekening houdend met de wettelijke uitlooptermijn, beëindigd met ingang van 19 juli 2015 omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 23 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 mei 2015 ongegrond verklaard. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft extra beperkingen vastgesteld op 4 november 2015 in de FML en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft binnen dezelfde SBC-codes nieuwe passende voorbeeldfuncties geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ongewijzigd berekend op minder dan 35%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en heeft de motivering van de verzekeringsartsen uitgebreid weergegeven in de aangevallen uitspraak. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat de verzekeringsartsen meer beperkingen hadden moeten vaststellen. Meer in het bijzonder is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom een urenbeperking in verband met de door appellant gestelde (en grotendeels ook door het Uwv aangenomen) vermoeidheidsklachten als gevolg van een verstoord slaappatroon niet aan de orde is. Ook is de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende ingegaan op de klachten van appellant met betrekking tot zijn wervelkolom. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit verband overwogen dat in de FML in ruime mate rekening is gehouden met de klachten/beperkingen aan de wervelkolom, inclusief de klachten over het optreden van rugpijn bij langdurig zitten of staan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich daarbij gebaseerd op het eigen lichamelijk onderzoek, waarbij een nauwelijks beperkte rugfunctie bij appellant werd
geconstateerd. De rechtbank heeft in het dossier geen aanknopingspunten gezien om te twijfelen aan de beoordeling van het Uwv dat appellant weer in staat moet worden geacht om te werken, zij het met inachtneming van een groot aantal (door het Uwv ook aangenomen) beperkingen. Daar komt bij dat appellant zijn stelling dat de medische beperkingen onjuist zijn vastgesteld niet heeft onderbouwd met (nieuwe) medische gegevens. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een deskundige in de vorm van een onafhankelijke verzekeringsarts in te schakelen, zoals door appellant ter zitting is verzocht.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berust en hij zijn gronden in bezwaar en beroep handhaaft. Meer in het bijzonder heeft het Uwv onvoldoende rekening gehouden met de ernstige vermoeidheidsklachten die hij heeft ten gevolge van een (door meerdere oorzaken) verstoord slaappatroon. Er is sprake van een energetisch verlaagd energieniveau en een verstoord slaappatroon.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medische onderzoek door de betrokken verzekeringsartsen op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Wat appellant in de (hoger) beroepsgronden en ter zitting van de Raad aan klachten heeft vermeld, stemt overeen met de klachten die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 3 november 2015 kenbaar in de afweging heeft betrokken.
4.2.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. Appellant heeft daarnaast in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 november 2015 deugdelijk gemotiveerd dat in de FML van 4 november 2015 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. Wat betreft de vermoeidheidsklachten heeft het Uwv gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat voor het opnemen van een urenbeperking van vier uur per dag in de FML. Dat deze wel was opgenomen in de FML van 15 oktober 2009 doet daar niet van af. Destijds was hier volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv naar aanleiding van een psychiatrische expertise geen aanleiding voor. Niet gebleken is dat de klachten sindsdien zijn toegenomen.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 4 november 2015 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de voorbeeldfuncties die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellant. Wat betreft de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde voorbeeldfuncties heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat deze afdoende is gemotiveerd. Verwezen wordt naar de resultaat functiebeoordeling van de voorbeeldfuncties en de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant in het rapport van 4 november 2015.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) H. Achtot

MD