ECLI:NL:CRVB:2018:3514
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de medische geschiktheid voor WIA-uitkering en de rol van verzekeringsartsen
Op 8 november 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 14 november 2006 arbeidsongeschikt is, had een WGA-uitkering ontvangen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had de uitkering beëindigd op 19 juli 2015, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berustte en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn ernstige vermoeidheidsklachten. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het medische onderzoek adequaat was en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de beperkingen van de appellant. De Raad heeft geen nieuwe medische informatie ontvangen die de eerdere beoordelingen zou kunnen ondermijnen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat de voorbeeldfuncties die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch passend waren voor de appellant. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 8 november 2018.