ECLI:NL:CRVB:2018:3541

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
13 november 2018
Zaaknummer
14/4874 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van hoger beroep kan niet ongedaan worden gemaakt

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. Berendsen, op 18 augustus 2014 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 juli 2014. Dit hoger beroep betrof de intrekking en terugvordering van bijstand en was geregistreerd onder nummer 14/4652 WWB. Daarnaast heeft mr. Berendsen op 28 augustus 2014 een tweede hoger beroep ingesteld, ditmaal met betrekking tot de afwijzing van een verzoek om bijzondere bijstand, geregistreerd onder nummer 14/4874 WWB. Op 3 februari 2016 heeft mr. S.F. Nijhuis, de opvolgende gemachtigde, het hoger beroep ingetrokken, wat door de Raad op 5 februari 2016 is bevestigd. Vervolgens heeft mr. Nijhuis op 8 april 2016 verzocht om de intrekking te herstellen, maar de Raad heeft op 11 mei 2016 bevestigd dat de intrekking van het eerste hoger beroep was geaccepteerd en dat er apart over het verzoek om de intrekking ongedaan te maken zou worden beslist.

De Raad heeft op 24 oktober 2018 meegedeeld dat er geen zitting zou plaatsvinden en dat het onderzoek was gesloten. In de overwegingen van de Raad werd uiteengezet dat een intrekking van hoger beroep na afloop van de termijn niet ongedaan kan worden gemaakt, tenzij er sprake is van een onbevoegdelijke intrekking of een wilsgebrek. De Raad concludeerde dat de intrekking bevoegdelijk was gedaan en dat er geen sprake was van een vergissing of wilsgebrek. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van griffier A.M. Pasmans, en is openbaar uitgesproken op 13 november 2018.

Uitspraak

14.4874 WWB

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 juli 2014, 13/8122 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
Datum uitspraak: 13 november 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A.M. Berendsen, advocaat, op 18 augustus 2014 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 juli 2014, 13/6568. Dit hoger beroep zag op intrekking en terugvordering van bijstand en is geregistreerd onder nummer 14/4652 WWB (hoger beroep 1).
Tevens heeft mr. Berendsen op 28 augustus 2014 namens appellante het hier aan de orde zijnde hoger beroep ingesteld (hoger beroep). Dit hoger beroep gaat over de afwijzing van een verzoek om bijzondere bijstand.
Bij brief van 3 februari 2016 heeft mr. S.F. Nijhuis, advocaat en opvolgende gemachtigde van mr. Berendsen, het hoger beroep ingetrokken.
Bij brief van 5 februari 2016 heeft de Raad de intrekking van het hoger beroep bevestigd.
Bij brief van 8 april 2016 heeft mr. Nijhuis verzocht de intrekking van hoger beroep in zoverre te herstellen dat het hoger beroep, met nummer 14/4874 WWB, tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 juli 2014, met nummer 13/6568, als ingetrokken wordt beschouwd.
Bij brief van 3 mei 2016 heeft de Raad mr. Nijhuis gevraagd of met de brief van 8 april 2016 wordt bedoeld het hoger beroep 1 in te trekken. Daarbij is mr. Nijhuis verzocht te verduidelijken wat met de brief van 8 april 2016 ten aanzien van het ingetrokken hoger beroep wordt bedoeld.
Bij brief van 4 mei 2016 heeft mr. Nijhuis hoger beroep 1 ingetrokken en verzocht om het hoger beroep door te laten lopen.
De Raad heeft de intrekking van hoger beroep 1 bij brief van 11 mei 2016 bevestigd en meegedeeld dat op het verzoek om de intrekking van het hoger beroep ongedaan te maken afzonderlijk zal worden beslist.
Bij brief van 23 september 2016 heeft de opvolgende gemachtigde van mr. Nijhuis,
mr. E. Maalsen, advocaat, het verzoek om het hoger beroep te handhaven herhaald.
Partijen hebben op 18 november 2016 respectievelijk op 7 december 2016 toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten. De Raad heeft partijen eerst op
24 oktober 2018 meegedeeld dat een zitting achterwege blijft en dat het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
1.1.
Intrekking van een hoger beroep na afloop van een hoger beroepstermijn kan niet ongedaan gemaakt worden, tenzij de intrekking van het hoger beroep onbevoegdelijk is gedaan dan wel van een wilsgebrek sprake is, zoals dwang, dwaling of bedrog (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:517).
1.2.
De toenmalige gemachtigde van appellante, mr. Nijhuis, heeft bij brief van 3 februari 2016 het hoger beroep bevoegdelijk en zonder enig voorbehoud ingetrokken. Dat sprake is geweest van een vergissing waardoor het verkeerde hoger beroep is ingetrokken, maakt dit niet anders. Van een herroeping van de intrekking van het hoger beroep binnen de hoger beroepstermijn is geen sprake. Evenmin is gebleken dat de intrekking van het hoger beroep berust op een wilsgebrek. Gelet op 1.1 kon de intrekking van het hoger beroep dan ook niet ongedaan worden gemaakt.
1.3.
Uit 1.1 en 1.2 volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
2. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2018.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) A.M. Pasmans
md