ECLI:NL:CRVB:2018:3541
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van hoger beroep kan niet ongedaan worden gemaakt
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. Berendsen, op 18 augustus 2014 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 juli 2014. Dit hoger beroep betrof de intrekking en terugvordering van bijstand en was geregistreerd onder nummer 14/4652 WWB. Daarnaast heeft mr. Berendsen op 28 augustus 2014 een tweede hoger beroep ingesteld, ditmaal met betrekking tot de afwijzing van een verzoek om bijzondere bijstand, geregistreerd onder nummer 14/4874 WWB. Op 3 februari 2016 heeft mr. S.F. Nijhuis, de opvolgende gemachtigde, het hoger beroep ingetrokken, wat door de Raad op 5 februari 2016 is bevestigd. Vervolgens heeft mr. Nijhuis op 8 april 2016 verzocht om de intrekking te herstellen, maar de Raad heeft op 11 mei 2016 bevestigd dat de intrekking van het eerste hoger beroep was geaccepteerd en dat er apart over het verzoek om de intrekking ongedaan te maken zou worden beslist.
De Raad heeft op 24 oktober 2018 meegedeeld dat er geen zitting zou plaatsvinden en dat het onderzoek was gesloten. In de overwegingen van de Raad werd uiteengezet dat een intrekking van hoger beroep na afloop van de termijn niet ongedaan kan worden gemaakt, tenzij er sprake is van een onbevoegdelijke intrekking of een wilsgebrek. De Raad concludeerde dat de intrekking bevoegdelijk was gedaan en dat er geen sprake was van een vergissing of wilsgebrek. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van griffier A.M. Pasmans, en is openbaar uitgesproken op 13 november 2018.