ECLI:NL:CRVB:2018:3543
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor WIA-uitkering na psychische klachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die zich op 12 september 2012 ziek meldde met psychische klachten, had eerder gewerkt als cateringmedewerkster. Na haar ziekmelding heeft het Uwv haar in aanmerking gebracht voor ziekengeld op basis van de Ziektewet. In 2014 heeft appellante een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was en weigerde de uitkering. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde haar bezwaren ongegrond. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de psychische klachten van appellante en dat de door hen vastgestelde belastbaarheid realistisch was. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen nieuwe relevante medische feiten waren die de eerdere beoordelingen van de verzekeringsartsen in twijfel trokken. De Raad concludeerde dat appellante geschikt was voor ten minste één van de functies die aan de WIA-beoordeling ten grondslag lagen.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.