ECLI:NL:CRVB:2018:3544

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
16/7164 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor andere functies na ziekte

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich op 18 maart 2013 ziek meldde met klachten van een carpaal tunnel syndroom, had in eerste instantie recht op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft echter vastgesteld dat appellant per 17 maart 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn oude loon kon verdienen. Appellant werd geschikt geacht voor andere functies, waaronder de functie van wikkelaar.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden gedaan. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat zijn lichamelijke en psychische klachten niet goed waren ingeschat en dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts voldoende had gemotiveerd dat de functie van wikkelaar niet hand-belastend was en dat er geen medische redenen waren om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellant in de andere geselecteerde functies werd overschreden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.7164 ZW

Datum uitspraak: 14 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
7 oktober 2016, 16/2651 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Özveren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2018. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als meewerkend voorman. Op 18 maart 2013 heeft hij zich ziek gemeld met klachten van een carpaal tunnel syndroom links. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 10 maart 2014 vastgesteld dat appellant per
17 maart 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als meewerkend voorman, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 4 juli 2014 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 8 mei 2015 heeft de rechtbank Rotterdam het beroep tegen het besluit van 4 juli 2014 ongegrond verklaard (14/5504).
1.3.
Het Uwv heeft appellant per 17 maart 2014 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Appellant heeft zich op 27 november 2015 opnieuw ziek gemeld met handklachten, nekklachten, linkerschouderklachten, rugklachten en pijn in de voeten en tenen. In verband met deze ziekmelding heeft hij op 11 januari 2016 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 12 januari 2016 geschikt geacht voor één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, namelijk de functie van wikkelaar. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 11 januari 2016 vastgesteld dat appellant per 12 januari 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 11 maart 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 maart 2016 ten grondslag, die appellant per 12 januari 2016 geschikt heeft geacht voor alle in het kader van de EZWb geselecteerde functies.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft overwogen dat appellant zich heeft beroepen op lichamelijke klachten die bestaan uit nekklachten, (linker)schouderklachten, rugklachten, pols-/handklachten, pijn in de voeten en tenen, gewrichtsklachten in het hele lichaam en psychische klachten waarvoor hij in behandeling is bij een psychiater. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat appellant van mening is dat op grond van deze klachten beperkingen hadden moeten worden aangenomen voor sterk wisselende taken/omstandigheden, deadlines/productiepieken, hoog handelingstempo, conflicthantering, frequent buigen, duwen/trekken, tillen/dragen, frequent zware lasten hanteren, klimmen, zitten staan, geknield actief zijn, gebogen/getordeerd actief zijn, boven schouderhoogte actief zijn, hoofd in bepaalde stand houden, nachtdiensten en structureel overwerk. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest en dat wat appellant in beroep heeft aangevoerd geen reden is om het gemotiveerde en inzichtelijke standpunt van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Daarbij heeft zij in aanmerking genomen dat appellant zijn stellingen niet met medisch objectieve gegevens heeft onderbouwd. Zo is geen medische onderbouwing gegeven voor het gestelde vertraagde handelingstempo en de gestelde urenbeperking. De rechtbank heeft gewezen op de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de EZWb-functies alle mentaal relatief licht belastend zijn. Er is geen reden gezien voor het oordeel dat de belastbaarheid van appellant in één van deze functies wordt overschreden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de verzekeringsartsen de uit zijn lichamelijke en psychische klachten voortvloeiende beperkingen hebben onderschat. Hij heeft op de hiervoor vermelde lichamelijke en psychische klachten gewezen en herhaald dat de onder 2 vermelde beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Appellant heeft eveneens herhaald dat hij niet in staat is om voltijds te werken en dat hij de werkzaamheden behorend bij de geselecteerde functies niet kan verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
De gronden waarop het hoger beroep berust zijn een herhaling van wat appellant in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de uitspraak voldoende gemotiveerd besproken. De overwegingen 6 en 7 van de aangevallen uitspraak worden geheel onderschreven. Hieraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts heeft toegelicht dat de functie van wikkelaar niet hand-belastend is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast navolgbaar gemotiveerd dat er geen medische redenen zijn om aan te nemen dat in de andere in het kader van de EZWb geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant wordt overschreden. Evenals bij de rechtbank heeft appellant ook in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die zijn standpunt kan onderbouwen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn medische situatie onjuist heeft ingeschat.
5. De overwegingen 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2018.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) L. Boersma

TM