ECLI:NL:CRVB:2018:3564

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
16/8015 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van herbeoordeling van recht op WAO-uitkering en nieuw gebleken feiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had een verzoek ingediend om herbeoordeling van zijn recht op een WAO-uitkering. De rechtbank had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden. De Raad onderschrijft dit oordeel en stelt vast dat de appellant geen nieuwe argumenten heeft aangedragen die als zodanig kunnen worden aangemerkt. De Raad bevestigt dat het Uwv in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het verzoek van de appellant af te wijzen, omdat deze niet heeft aangetoond dat hij op de relevante datum verzekerd was voor de sociale zekerheidswetten. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken en benadrukt dat nieuw gebleken feiten en omstandigheden alleen kunnen worden erkend als deze na het eerdere besluit zijn voorgevallen of niet eerder konden worden aangevoerd. De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

16.8015 WAO

Datum uitspraak: 14 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 november 2016, 16/4793 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een reactie ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2018. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 31 oktober 2014 heeft het Uwv een aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) afgewezen. Dit berust op het standpunt van het Uwv dat, zo er al sprake is van arbeidsongeschiktheid, als eerste arbeidsongeschiktheidsdag 25 oktober 1993 kan worden aangenomen, maar dat appellant niet heeft aangetoond dat hij op die dag verzekerd was voor de sociale zekerheidswetten. Bij uitspraak van 10 april 2015 heeft de Raad dit besluit bevestigd.
1.2.
Appellant heeft op 22 februari 2016 verzocht om een herbeoordeling van zijn recht op een WAO-uitkering.
1.3.
Bij besluit van 30 maart 2016 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen. Het door appellant tegen dat besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 22 juni 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, zodat het Uwv in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde bevoegdheid om te weigeren terug te komen van het besluit van 31 oktober 2014. Over de door appellant in beroep ingezonden medische verklaringen heeft de rechtbank overwogen dat appellant deze stukken ook al vóór het besluit van 31 oktober 2014 had kunnen inbrengen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat, voor zover appellant met de door hem op
11 augustus 2016 ingezonden informatie van zijn behandelend neuropsychiater
A. El Hamdouchi heeft bedoeld een beroep te doen op de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid (Amber), dit niet kan leiden tot het gewenste resultaat, omdat appellant niet verzekerd is voor de arbeidsongeschiktheidswetten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn verzoek van 22 februari 2016 ten onrechte is afgewezen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1.
De Raad heeft met zijn uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) zijn rechtspraak over de toetsing van de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd.
4.2.
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich bij het bestreden besluit terecht, zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie de uitspraak van de Raad van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
4.3.
Onder nieuw gebleken feiten en omstandigheden worden verstaan feiten en omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten en omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.4.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat appellant bij zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in voormelde zin heeft vermeld. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Ook anderszins heeft appellant geen argumenten naar voren gebracht die als nieuwe of veranderde omstandigheden kunnen worden aangemerkt. Wat de rechtbank heeft overwogen over de door appellant in beroep overgelegde medische informatie wordt eveneens onderschreven. In wat appellant heeft aangevoerd wordt verder geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Het oordeel van de rechtbank ten slotte over de eventuele Amber-aanspraken van appellant wordt ook onderschreven.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2018.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) H. Achtot

OS