ECLI:NL:CRVB:2018:3626

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
16/5630 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante, die zich op 10 november 2011 ziek meldde met psychische klachten. Het Uwv had haar in 2013 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, maar na een herbeoordeling in 2015 concludeerde het Uwv dat appellante niet langer voldeed aan de criteria voor een uitkering. De verzekeringsarts stelde vast dat appellante, ondanks haar psychische en lichamelijke klachten, in staat was om te functioneren in bepaalde functies. Appellante ging in hoger beroep tegen de beslissing van het Uwv, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat appellante, met inachtneming van haar beperkingen, in staat was om arbeid te verrichten in de geselecteerde functies, en dat er geen aanknopingspunten waren voor twijfel aan de geschiktheid van deze functies. De uitspraak werd gedaan op 8 november 2018.

Uitspraak

16.5630 WIA

Datum uitspraak: 8 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 19 juli 2016, 16/851 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. van de Griek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft, in reactie op de gronden in hoger beroep, rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd.
In antwoord op een vraag van de Raad heeft het Uwv een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Namens appellante is verschenen mr. Van de Griek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerker gedurende 24,48 uur per week, heeft zich op 10 november 2011 ziek gemeld met psychische klachten. Op basis van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek is vastgesteld dat appellante niet beschikte over benutbare arbeidsmogelijkheden omdat zij fors en wisselend beperkt is in het sociaal en persoonlijk functioneren. Met ingang van 7 november 2013 heeft het Uwv appellante in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Deze uitkering is vanaf 7 maart 2015 omgezet in een
WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling is appellante op 28 september 2015 op het spreekuur van een verzekeringsarts gezien en heeft dossieronderzoek plaatsgevonden. Appellante voldoet volgens de verzekeringsarts niet langer aan de criteria om geen benutbare mogelijkheden aan te nemen. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat bij appellante sprake is van chronische buikklachten met urologische problematiek waardoor zij is aangewezen op werk zonder trillingsbelasting en zonder het frequent tillen van zware lasten. Tevens dient een toilet in de nabijheid te zijn. Door de psychische problematiek is appellante aangewezen op werk met een voorspelbare werksituatie en waarbij zij niet wordt afgeleid door activiteiten van anderen en met weinig of geen rechtstreeks contact met klanten of patiënten. Het werk dient zonder veelvuldige storingen, deadlines, hoog handelingstempo en conflicten te zijn noch dient het werk leidinggevende aspecten te bevatten. Vanuit een toegenomen herstelbehoefte na inspanning, heeft de verzekeringsarts een urenbeperking van
4 uur per dag, gedurende 20 uur per week noodzakelijk geacht en wordt appellante beperkt geacht voor het werken ‘s avonds en ‘s nachts. Deze beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 september 2015. Vervolgens heeft een arbeidskundig onderzoek uitgewezen dat appellante op grond van de voor haar geselecteerde functies minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 16 oktober 2015 heeft het Uwv het recht op uitkering ingevolge de Wet WIA met ingang van 17 december 2015 beëindigd.
1.3.
Naar aanleiding van het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante gezien en gesproken op de hoorzitting en een aanvullend medisch onderzoek verricht. Deze arts heeft de door appellante overgelegde informatie van de behandelend sector betrokken bij de heroverweging. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. In de FML van 30 september 2015 is in voldoende mate rekening gehouden met de psychische klachten, de eetproblematiek, hartritmestoornis, hartklepproblemen, hoge bloeddruk en buik- en rugklachten. Vervolgens heeft het Uwv het bezwaar van appellante bij besluit van 8 februari 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft daartoe vastgesteld dat de verzekeringsartsen appellante hebben gezien en onderzocht en de informatie van de behandelend sector, van onder meer Dimence, hebben betrokken. De rechtbank heeft geen reden gezien voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. De verzekeringsartsen hebben voldoende gemotiveerd dat bij appellante geen sprake meer is van geen benutbare mogelijkheden omdat appellante, zoals blijkt uit de anamnese en het dagverhaal, functioneert op micro- en mesoniveau. Met de in de FML van 30 september 2015 neergelegde beperkingen is in voldoende mate rekening gehouden met de buikproblematiek, de psychische klachten en slaapproblemen van appellante. Dat de klachten van appellante zouden zijn verergerd, volgt niet uit de brief van de behandelaars waaruit blijkt dat appellante geestelijk redelijk stabiel is. Dat appellante meer klachten ervaart is bij de vaststelling van de arbeidsbeperkingen in het kader van de Wet WIA niet doorslaggevend. Het in beroep door appellante overgelegde rapport van 24 maart 2016 van psycholoog M.E. van Os is uitgebracht in het kader van de Participatiewet, dat een ander beoordelingskader heeft dan de Wet WIA. Tot slot heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij ernstiger beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Appellante heeft geen benutbare mogelijkheden omdat zij als gevolg van een psychische stoornis minimaal functioneert in de zelfverzorging, in het samenlevingsverband en in de sociale contacten. De psychiater heeft met “geestelijk stabiel en lichamelijk slechter” niet bedoeld dat het met appellante in het geheel wat beter gaat. De psychiater heeft vermeld dat met veel kunst en vliegwerk is voorkomen dat appellante psychotisch en/of ernstig depressief en suïcidaal is geworden. Het deelnemen aan het arbeidsproces zal dit wankele evenwicht verstoren wat onaanvaardbare risico’s met zich zal brengen. Zo er geen situatie van geen benutbare mogelijkheden wordt aangenomen, komt de vastgestelde urenbeperking onvoldoende tegemoet aan de klachten van appellante. Zij is niet in staat 4 uur per dag te werken omdat dit haar evenwicht ernstig zou verstoren. Ook hadden meer en andere beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren dienen te worden vastgesteld omdat uit de rapporten van de psychische behandelaars blijkt dat zij meer beperkt is. Tot slot zijn de voor appellante geselecteerde functies niet geschikt. Het samenwerken met een groep collega’s, het handelings- en werktempo, het tillen/duwen en haar geheugenproblemen, maken dat zij de werkzaamheden in deze functies niet kan verrichten.
3.2.
In reactie op de gronden in hoger beroep heeft het Uwv rapporten van 24 februari 2017 en 24 september 2018 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Ten tijde van de datum in geding voldeed appellante niet aan de criteria voor het aannemen van “geen benutbare mogelijkheden”. Er was geen sprake van opname, geen sprake van bedlegerigheid, geen ADL-afhankelijkheid noch van wisselende afnemende belastbaarheid. Appellante was ondanks haar kwetsbaarheid, als alleenstaande ouder in staat haar vier opgroeiende kinderen op te voeden. Er was sprake van een redelijk stabiel evenwicht. Met de in de FML neergelegde beperkingen is in ruime mate rekening gehouden met de psychische en energetische kwetsbaarheid van appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft drie functies laten vervallen. Er resteren echter voldoende functies om de arbeidsongeschiktheidsschatting te kunnen dragen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek heeft ingesteld, wordt onderschreven. De verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) hebben dossierstudie verricht en hebben appellante gezien op het spreekuur en de hoorzitting. De verzekeringsarts heeft lichamelijk en psychisch onderzoek verricht, waarbij een uitgebreide anamnese is afgenomen. Bij de weging van het vaststellen van de arbeidsbeperkingen heeft hij de medische informatie van de behandelend sector betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na de hoorzitting een aanvullend medisch onderzoek verricht en de door appellante genoemde klachten en de in bezwaar overgelegde informatie van Dimence op een deugdelijke en kenbare wijze bij zijn medische beoordeling betrokken en gewogen.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de FML, wordt eveneens onderschreven. De verzekeringsarts heeft voldoende gemotiveerd dat bij appellante ten tijde van de datum in geding, geen sprake meer was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden nu niet aan de daarvoor gestelde criteria wordt voldaan. De verzekeringsarts heeft benoemd dat appellante, gelet op haar dagverhaal en anamnese, ondanks haar psychiatrische stoornissen, heeft kunnen functioneren op micro- en mesoniveau. Uit informatie van Dimence is gebleken dat appellante, mede dankzij de wetenschap dat zij kan terugvallen op ondersteuning van Dimence, de afgelopen jaren redelijk heeft kunnen functioneren. Op basis hiervan heeft de verzekeringsarts inzichtelijk uiteengezet hoe hij tot de beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden, zoals genoemd in 1.2 is gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van dossierstudie, de overgelegde medische stukken en het aanvullend onderzoek, afdoende gemotiveerd dat met de in de FML van 30 september 2015 in voldoende mate tegemoet is gekomen aan de klachten van appellante. Daarbij is de informatie van de behandelend sector, van onder meer Dimence, uitdrukkelijk betrokken. Uit deze informatie is gebleken dat appellante, ondanks haar kwetsbaarheid, redelijk stabiel als alleenstaande ouder heeft kunnen functioneren waarbij vier opgroeiende kinderen tot haar zorgtaken behoorden. Dit ondersteunt het oordeel van de verzekeringsartsen dat appellante een zekere belastbaarheid heeft en dat zij, met inachtneming van de in de FML gestelde beperkingen, in staat is arbeid te verrichten. Het voorgaande leidt er toe dat er geen grond is om de medische beoordeling van het Uwv voor onjuist te houden.
4.3.
Er zijn ook geen aanknopingspunten voor twijfel aan de medische geschiktheid van de functies die aan de schatting voor appellante ten grondslag zijn gelegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met de rapporten van 20 juni 2018 en 25 september 2018 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellante de functies productiemedewerker industrie
(SBC-code 111180), huishoudelijke medewerker gebouwen (SBC-code 111334) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) kan vervullen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2018.
(getekend) E. Dijt
(getekend) S.L. Alves
JvC