ECLI:NL:CRVB:2018:3634

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
17/297 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekken en terugvorderen van bijstand wegens op geld waardeerbare activiteiten op de markt

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Participatiewet, was op 10 juni 2015 aangetroffen op de markt in Rotterdam, waar hij bezig was met het vouwen van dozen die eerder groente en fruit hadden bevat. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had de bijstand van de appellant herzien en teruggevorderd, omdat hij volgens hen op geld waardeerbare activiteiten verrichtte. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat zijn activiteiten op de markt geen op geld waardeerbare arbeid betroffen. De rechtbank had vastgesteld dat de appellant tijdens reguliere arbeidsuren aanwezig was bij de marktkraam en dat hij actief bezig was met het vouwen van dozen, terwijl andere personen van de marktkraam het fruit verkochten. De enkele bewering van de appellant dat het om een vriendendienst ging, werd door de Raad niet als voldoende bewijs gezien om de intrekking van de bijstand te weerleggen.

De Raad concludeerde dat het college terecht de bijstand van de appellant had ingetrokken en de gemaakte kosten had teruggevorderd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, en de griffier en de voorzitter ondertekenden het proces-verbaal.

Uitspraak

17.297 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 december 2016, 16/4378 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 6 november 2018
Zitting hebben: M. Schoneveld, J.T.H. Zimmerman en J.C.F. Talman
Griffier: J.M.M. van Dalen
Ter zitting is voor appellant verschenen mr. R. Küçükünal. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. van den Buijs.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Appellant ontvangt bijstand, ten tijde hier in geding naar de norm voor een alleenstaande op grond van de Participatiewet (PW). Uit een onderzoek van de Inspectie SZW van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is gebleken dat appellant op 10 juni 2015 om 13.55 uur op de markt in Rotterdam achter een marktkraam is aangetroffen terwijl hij dozen aan het vouwen was waarin groente en fruit had gezeten. Het college heeft bij besluit van 8 december 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 mei 2016
(bestreden besluit), de bijstand van appellant over de periode van 10 juni 2015 tot en met 30 juni 2015 herzien (lees: ingetrokken) en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 638,95 van appellant teruggevorderd. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellant op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht op de markt waarvoor de rechtbank in aanmerking heeft genomen dat appellant om 13.55 uur en dus tijdens reguliere arbeidsuren aanwezig was bij de marktkraam en daar volgens de controleurs werkzaam was. Waargenomen is dat hij bezig was met het vouwen van dozen waarin groenten en fruit had gezeten en dat het fruit uit deze dozen werd verkocht door de andere personen van de marktkraam. Met de enkele mededeling van appellant dat de waargenomen activiteiten een vriendendienst betroffen en hiertegenover geen enkele vergoeding stond, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat geen sprake was van op geld waardeerbare arbeid.
Wat appellant in hoger beroep ten aanzien van de intrekking en terugvordering van bijstand over de periode van 10 juni 2015 tot en met 30 juni 2015 heeft aangevoerd, vormt een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de hiervoor weergegeven overwegingen waarop dat oordeel rust. Het college heeft dan ook terecht de bijstand van appellant ingetrokken en teruggevorderd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter