In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die sinds 2010 arbeidsongeschikt was door medische klachten, had na een operatie en een periode van ziekte geen recht op een WIA-uitkering omdat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage onder de 35% lag. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met de door hen geselecteerde functies meer dan 65% van zijn eerdere loon kon verdienen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn beperkingen door rug- en bekkenklachten niet goed waren ingeschat. Hij voerde aan dat eerdere medische beoordelingen, waaronder een rapport van orthopedisch chirurg E.W. van Laarhoven, wezen op grotere beperkingen. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat er geen reden was om aan de medische beoordeling van het Uwv te twijfelen en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.