ECLI:NL:CRVB:2018:3703

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
17/3061 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand op basis van de Participatiewet zonder terugwerkende kracht

Op 20 november 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellanten tegen het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard. De zaak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het verzoek van appellanten om bijstand met terugwerkende kracht werd afgewezen. Appellanten hadden op 1 februari 2016 bijstand aangevraagd, maar deze aanvraag werd buiten behandeling gesteld omdat zij de benodigde gegevens niet tijdig hadden aangeleverd. Na een nieuwe aanvraag op 11 april 2016, waarbij zij bijstand vanaf die datum vroegen, verleende het college bijstand met ingang van 31 maart 2016. Appellanten stelden echter dat zij recht hadden op bijstand vanaf 1 februari 2016, maar het college verklaarde hun bezwaar ongegrond, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een toekenning met terugwerkende kracht rechtvaardigden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellanten niet konden aantonen dat er bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de bijstand rechtvaardigden. De Raad benadrukte dat volgens de Participatiewet bijstand in beginsel wordt toegekend vanaf de datum van melding om bijstand aan te vragen, tenzij er op die datum nog geen recht op bijstand bestaat. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellanten niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank terecht was.

De uitspraak werd gedaan door M. ter Brugge, met C.A.E. Bon als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

17/3061 PW
Datum uitspraak: 20 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 maart 2017, 16/7042 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Albrandswaard (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. J. van den Ende, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2018. Appellanten zijn, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.V. Dieckman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten hebben op 1 februari 2016 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) aangevraagd naar de norm voor gehuwden. Deze aanvraag is bij besluit van 29 maart 2016 buiten behandeling gesteld op de grond dat appellanten de gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag niet tijdig hebben verstrekt. Dat besluit staat inmiddels in rechte vast.
1.2.
Op 11 april 2016 hebben appellanten opnieuw bijstand aangevraagd, nadat zij zich op 31 maart 2016 daartoe hadden gemeld. Op het aanvraagformulier hebben zij vermeld dat zij met ingang van 11 april 2016 bijstand aanvragen. Tijdens het intakegesprek hebben appellanten verklaard dat zij de bijstand vanaf 31 maart 2016 willen laten ingaan. Bij besluit van 14 juni 2016 heeft het college aan appellanten met ingang van 31 maart 2016 bijstand verleend naar de norm voor gehuwden.
1.3.
Bij besluit van 19 oktober 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellanten tegen het besluit van 14 juni 2016, welk bezwaar ertoe strekte dat de bijstand moet ingaan per 1 februari 2016, ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt onder meer ten grondslag dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die toekenning met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellanten hebben aangevoerd dat het college had moeten begrijpen dat appellanten met ingang van 1 februari 2016 bijstand hadden willen aanvragen, ondanks dat zij op de aanvraag 11 april 2016 als ingangsdatum hebben vermeld. Nu het college in het kader van de heroverweging in de bezwaarprocedure alsnog heeft beoordeeld of aanleiding bestond om appellanten bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen, slaagt deze beroepsgrond niet.
4.2.
Appellanten wensen bijstand met ingang van 1 februari 2016. De periode van 1 februari 2016 tot 31 maart 2016 betreft een periode in het verleden waarover nog geen beoordeling van het recht op bijstand heeft plaatsgevonden, zodat het college het verzoek van appellanten, anders dan appellanten hebben aangevoerd, terecht heeft aangemerkt als een aanvraag met terugwerkende kracht.
4.3.
In artikel 44, eerste lid, van de PW is bepaald dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag van de melding om bijstand aan te vragen, tenzij op die dag nog geen recht op bijstand bestaat.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van artikel 44 van de PW (uitspraak van 5 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4215) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.5.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in wat appellanten hebben aangevoerd geen bijzondere omstandigheden zijn gelegen die het toekennen van bijstand met ingang van 1 februari 2016 rechtvaardigen. De omstandigheid dat appellanten zich al op 1 februari 2016 bij het UWV Werkbedrijf hadden gemeld voor het doen van een aanvraag kan, anders dan appellanten ook in hoger beroep hebben aangevoerd, niet als bijzondere omstandigheid worden aangemerkt, omdat die melding betrekking heeft op een eerdere aanvraag die buiten behandeling is gesteld wegens het te laat aanleveren van de gevraagde gegevens.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. ter Brugge, in tegenwoordigheid van C.A.E. Bon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2018.
(getekend) M. ter Brugge
(getekend) C.A.E. Bon
md