ECLI:NL:CRVB:2018:3719
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland inzake ziekengeld en arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 17 november 2015 een eerder besluit van het Uwv over ziekengeld ongegrond verklaarde. Appellante, die zich per 17 oktober 2011 ziek had gemeld, had recht op ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW) na het beëindigen van haar dienstverband. Het Uwv had haar per 8 april 2013 hersteld verklaard voor licht inpakwerk, wat leidde tot een geschil over haar recht op ziekengeld. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellante geen recht meer had op ziekengeld, maar appellante ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 22 februari 2017 heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij niet in staat was om te werken. Het Uwv heeft in hoger beroep erkend dat er een onjuiste maatstaf voor arbeid was gehanteerd en dat de combinatie van haar werk als inpakker en operator voor 37 uur per week als maatstaf moest gelden. De Raad heeft deskundigen ingeschakeld, waaronder psychiater W.H.J. Mutsaers, die concludeerde dat appellante psychiatrisch gezien in staat was om haar werk te verrichten.
De Centrale Raad van Beroep heeft uiteindelijk geoordeeld dat het Uwv in hoger beroep van een juiste maatstaf arbeid is uitgegaan, en dat de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd moest worden. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijke motivering had, maar dat de belanghebbenden niet benadeeld waren door deze schending. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.004,- bedragen, en heeft bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 167,- aan appellante moet vergoeden.