ECLI:NL:CRVB:2018:3772

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
17/7710 WUBO-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van erkenning als oorlogsgetroffene op basis van de Wubo

Op 15 november 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 17/7710 WUBO-PV. De appellant had verzocht om herziening van een eerdere afwijzing van zijn aanvraag om toekenning op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag was oorspronkelijk afgewezen op 28 augustus 2002, en deze afwijzing was later bevestigd in 2003. In juli 2009 en mei 2017 heeft de appellant opnieuw verzocht om herziening, maar deze verzoeken zijn ook afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of gegevens waren die de eerdere afwijzing konden onderbouwen.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in zijn herzieningsverzoek en bezwaar tegen de afwijzing in wezen herhaalde wat hij eerder had aangevoerd. Er zijn geen objectieve gegevens overgelegd die aantonen dat de appellant daadwerkelijk betrokken is geweest bij oorlogsgeweld, wat een vereiste is voor erkenning als oorlogsgetroffene onder de Wubo. De eigen verklaring van de appellant was onvoldoende om zijn betrokkenheid te onderbouwen. De Raad benadrukte dat voor erkenning als oorlogsgetroffene objectieve bevestiging van directe betrokkenheid vereist is, en dat de afwezigheid van dergelijke gegevens betekent dat het besluit in stand blijft.

De uitspraak werd openbaar gedaan en de Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De griffier, C.A.E. Bon, en de voorzitter, C.H. Bangma, hebben de uitspraak ondertekend.

Uitspraak

17.7710 WUBO-PV

Datum uitspraak: 15 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Zitting heeft: C.H. Bangma
Griffier: C.A.E. Bon
Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 november 2018. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Verweerder heeft de aanvraag om toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) afgewezen bij besluit van 28 augustus 2002, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 31 januari 2003, op de grond dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat appellant getroffen is geweest door oorlogsgeweld als bedoeld in de Wubo. Tegen het besluit van 31 januari 2003 is geen beroep ingesteld.
In juli 2009 heeft appellant verzocht de eerdere afwijzing te herzien. Dat verzoek is afgewezen bij besluit van 21 september 2009, na bezwaar gehandhaafd bij het besluit van
20 mei 2010, op de grond dat appellant geen nieuwe feiten of gegevens heeft vermeld die aanleiding geven om de eerdere afwijzing te herzien. Het tegen het besluit van 20 mei 2010 ingestelde beroep is ongegrond verklaard bij uitspraak van 29 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT7223.
In mei 2017 heeft appellant nogmaals verzocht de eerdere afwijzing te herzien. Dat verzoek is door verweerder afgewezen bij besluit van 17 augustus 2017, na bezwaar gehandhaafd bij het besluit 27 oktober 2017 op gronden ontleend aan artikel 61, derde lid, van de Wubo.
De Raad stelt vast dat appellant bij zijn herzieningsverzoek en in bezwaar tegen het besluit op dat verzoek in wezen heeft herhaald wat hij reeds ter ondersteuning van zijn eerdere aanvraag had aangevoerd. Gegevens waaruit blijkt dat appellant betrokken is geweest bij oorlogsgeweld in de zin van de Wubo zijn ook nu niet verkregen. De eigen verklaring van appellant is daarvoor onvoldoende. Los van de vraag wanneer de door appellant gestelde vlucht heeft plaatsgevonden - zijn verwijzing naar Indonesische extremisten impliceert dat dit tijdens de Bersiap-periode is geweest - zijn gegevens waaruit naar voren komt dat de vlucht heeft plaatsgevonden vanuit of onder levensbedreigende omstandigheden niet overgelegd. Ook op basis van de verklaring van de vader van appellant kan niet worden vastgesteld dat sprake is van een vlucht onder levensbedreigende omstandigheden. Verder is ook nu niet gebleken van een betrokkenheid bij beschietingen aan de Grote Postweg. Dat er beschietingen zijn geweest, is onvoldoende om aan te nemen dat appellant bij die gebeurtenis persoonlijk en direct betrokken is geweest. Appellant is niet zelf gewond geraakt of rechtstreeks geconfronteerd geweest met verwondingen of het omkomen van naasten, zoals volgens de rechtspraak van de Raad vereist (zie de uitspraak van 25 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:244).
Het besluit houdt in rechte stand. Benadrukt wordt dat daarmee niet is gezegd dat appellant niet wordt geloofd, maar voor een erkenning als oorlogsgetroffene als bedoeld in de Wubo is enige objectieve bevestiging buiten de eigen verklaring van een (persoonlijke) directe betrokkenheid vereist.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) C.A.E. Bon (getekend) C.H. Bangma
sg