ECLI:NL:CRVB:2018:3774

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
17/4864 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm in het bestuursrechtelijke kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die van 17 maart 2015 tot en met 16 april 2016 een uitkering op grond van de Ziektewet ontving, had op 25 maart 2016 bijstand aangevraagd op basis van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag op 25 april 2016 afgewezen, omdat de appellant mogelijk recht had op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een afwijzing van de WW-aanvraag heeft het college op 20 juni 2016 bijstand toegekend, maar deze was vastgesteld op 38% van het wettelijk minimumloon, in overeenstemming met de kostendelersnorm.

De appellant heeft in beroep tegen het bestreden besluit aangevoerd dat dit niet zorgvuldig is genomen en niet deugdelijk is gemotiveerd. Hij betwistte ook de toepassing van de kostendelersnorm en stelde dat het college geen redelijke belangenafweging had gemaakt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de WW als voorliggende voorziening in de weg stond aan de inwilliging van de eerste aanvraag en dat de kostendelersnorm terecht was toegepast, gezien het feit dat de appellant de woning deelde met vier anderen.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere gronden, maar de Raad oordeelde dat hij geen nieuwe argumenten had aangedragen die de eerdere beslissing van de rechtbank konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

17.4864 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 mei 2017, 16/6910 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 20 november 2018
Zitting heeft: F. Hoogendijk
Griffier: J. Tuit
Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L. van den Buijs.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellant ontving van 17 maart 2015 tot en met 16 april 2016 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Hij heeft op 25 maart 2016 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) aangevraagd. Bij besluit van 25 april 2016 heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat hij mogelijk een beroep kon doen op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 29 april 2016 is de aanvraag van appellant om een WW-uitkering afgewezen. Appellant heeft op 9 mei 2016 opnieuw bijstand op grond van de PW aangevraagd. Bij besluit van 20 juni 2016 heeft het college appellant met ingang van 17 april 2016 bijstand toegekend en de hoogte vastgesteld overeenkomstig de kostendelersnorm, namelijk op 38% van het wettelijk minimumloon. Het college heeft bij besluit van 16 september 2016 (bestreden besluit) de besluiten van 25 april 2016 en 20 juni 2016 na bezwaar gehandhaafd.
2. Appellant heeft in beroep tegen het bestreden besluit aangevoerd dat dit niet zorgvuldig is genomen en niet deugdelijk is onderbouwd. Appellant heeft verder aangevoerd dat het college ten onrechte de kostendelersnorm heeft toegepast en dat het college, gelet op de financiële gevolgen voor hem, geen redelijke belangenafweging heeft gemaakt.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat aan inwilliging van de eerste aanvraag om bijstand de WW als voorliggende voorziening in de weg stond en dat op de tweede aanvraag om bijstand terecht is besloten tot toekenning van de bijstand met ingang van de datum na die, waarop de ZW-uitkering was geëindigd. Naar het oordeel van de rechtbank is de kostendelersnorm daarbij terecht toegepast, omdat appellant de woning deelde met vier anderen en artikel 22a van de PW geen ruimte laat voor een belangenafweging.
4. De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. Zijn standpunt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is genomen en niet deugdelijk is onderbouwd heeft appellant niet toelichting en niet onderbouwd. Langs welke weg het college met de financiële gevolgen van de toepassing van de kostendelersnorm had moeten rekening houden heeft appellant evenmin toegelicht. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust.
6. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J. Tuit (getekend) F. Hoogendijk
md