ECLI:NL:CRVB:2018:3774
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de kostendelersnorm in het bestuursrechtelijke kader van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die van 17 maart 2015 tot en met 16 april 2016 een uitkering op grond van de Ziektewet ontving, had op 25 maart 2016 bijstand aangevraagd op basis van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag op 25 april 2016 afgewezen, omdat de appellant mogelijk recht had op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een afwijzing van de WW-aanvraag heeft het college op 20 juni 2016 bijstand toegekend, maar deze was vastgesteld op 38% van het wettelijk minimumloon, in overeenstemming met de kostendelersnorm.
De appellant heeft in beroep tegen het bestreden besluit aangevoerd dat dit niet zorgvuldig is genomen en niet deugdelijk is gemotiveerd. Hij betwistte ook de toepassing van de kostendelersnorm en stelde dat het college geen redelijke belangenafweging had gemaakt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de WW als voorliggende voorziening in de weg stond aan de inwilliging van de eerste aanvraag en dat de kostendelersnorm terecht was toegepast, gezien het feit dat de appellant de woning deelde met vier anderen.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere gronden, maar de Raad oordeelde dat hij geen nieuwe argumenten had aangedragen die de eerdere beslissing van de rechtbank konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.