ECLI:NL:CRVB:2018:3800
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing bijstandsaanvraag op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam. Appellant had op 5 april 2016 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) ingediend, waarbij hij verklaarde alleenstaand te zijn en bij [naam A] in te wonen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellant volgens hen een gezamenlijke huishouding voerde met [A]. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant en [A] in de te beoordelen periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat er sprake was van wederzijdse zorg. De verklaring van appellant dat [A] hem onderdak biedt en dat zij samen de huishouding delen, werd als voldoende bewijs gezien voor de gezamenlijke huishouding. De Raad oordeelde dat de omstandigheden waaronder appellant bij [A] woont niet relevant zijn voor de beoordeling van de wederzijdse zorg.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraken van de rechtbank en wees de verzoeken om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke omstandigheden en de zorgaspecten in de beoordeling van gezamenlijke huishoudingen onder de Participatiewet.