ECLI:NL:CRVB:2018:3840
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onduidelijke financiële situatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 11 mei 2017. De appellant had een bijstandsaanvraag ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het standpunt dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, omdat hij niet duidelijk had gemaakt hoe hij in zijn levensonderhoud had voorzien in de periode voorafgaand aan de aanvraag.
De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de appellant onvoldoende inzicht had gegeven in zijn financiële situatie van oktober 2015 tot en met maart 2016. De appellant had aangevoerd dat hij had geleefd van leningen van zijn broer en door rekeningen onbetaald te laten. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verklaring van de broer niet voldoende onderbouwd was en dat er geen objectieve gegevens waren om de leningen te verifiëren.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn eerdere argumenten, maar de Raad kon zich volledig vinden in het oordeel van de rechtbank. De verklaring van de getuige, die ter zitting was verschenen, bevestigde slechts de eerder overgelegde verklaringen en leidde niet tot een ander oordeel. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat hij recht had op bijstand in de relevante periode.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gedaan en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.