ECLI:NL:CRVB:2018:385
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand met terugwerkende kracht en de gevolgen van DigiD-problemen
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die zijn beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders ongegrond had verklaard. Appellant had zich op 30 juni 2015 gemeld bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om bijstand op basis van de Participatiewet aan te vragen, maar door problemen met zijn DigiD kon hij geen aanvraag indienen. Pas op 17 augustus 2015, met hulp van een groep, heeft hij de aanvraag ingediend, met als gewenste ingangsdatum 30 juni 2015. Het college heeft bij besluit van 13 oktober 2015 bijstand toegekend met ingang van 17 augustus 2015, maar het bezwaar van appellant tegen de ingangsdatum werd ongegrond verklaard. Het college stelde dat appellant de aanvraag niet tijdig had ingediend en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden.
In beroep heeft de rechtbank de argumenten van appellant, waaronder problemen met de activering van zijn DigiD en een vermeende toezegging van een medewerker van het werkplein, verworpen. De rechtbank oordeelde dat appellant verwijtbaar had gehandeld door zijn aanvraag niet tijdig in te dienen en dat er geen bewijs was voor de gestelde toezegging. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant geen nieuwe gronden had aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. Bovendien werd opgemerkt dat het door appellant overgelegde verslag van een intakegesprek bij de Polikliniek Psychiatrie geen inzicht gaf in zijn psychische gesteldheid ten tijde van de aanvraag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de proceskosten.