ECLI:NL:CRVB:2018:3884

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
17/1044 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.B. Kleiss
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling van beperkingen

In deze zaak heeft appellante, die zich op 2 maart 2015 ziek meldde met long- en psychische klachten, hoger beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar ZW-uitkering door het Uwv. De Centrale Raad van Beroep heeft op 5 december 2018 uitspraak gedaan. Appellante was laatstelijk werkzaam als productiemedewerkster en na haar ziekmelding is haar dienstverband per 2 mei 2015 beëindigd. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante vanaf 30 maart 2016 niet meer recht had op een ZW-uitkering, omdat zij in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Dit besluit is door de rechtbank Amsterdam in een eerdere uitspraak bevestigd.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar psychische klachten en de wisselwerking met haar longklachten. De Raad heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft dossierstudie gedaan, appellante onderzocht en de medische informatie van de behandelend sector betrokken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de geduide functies in medisch opzicht ongeschikt zijn voor appellante.

De Raad heeft geconcludeerd dat de gronden in hoger beroep een herhaling zijn van eerder aangevoerde gronden en dat er geen nieuwe medische informatie is ingebracht. Daarom heeft de Raad het hoger beroep verworpen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.1044 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 december 2016, 16/3328 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , Turkije (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 december 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten. Appellante heeft niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. De Raad heeft vervolgens het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als productiemedewerkster voor 40 uur per week bij [BV] Zij heeft zich op 2 maart 2015 ziek gemeld met longklachten en psychische klachten. Per 2 mei 2015 werd het dienstverband beëindigd. Aansluitend is zij in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Appellante is in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling op 20 januari 2016 door een verzekeringsarts onderzocht. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
20 januari 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens drie functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante meer dan 65% van haar maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 1 februari 2016 vastgesteld dat appellante met ingang van 30 maart 2016 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering, omdat zij vanaf
29 februari 2016 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 28 april 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van de arbeidskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Voor zover in hoger beroep nog van belang heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig tot stand is gekomen. De daaruit voortvloeiende bevindingen en conclusies zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de door de verzekeringsarts geduide beperkingen. Niet is gebleken van een wisselwerking van de psychische klachten en de longklachten als gevolg van stress. Er zijn geen aanwijzingen om een wisselende belastbaarheid aan te nemen. Er zijn tot slot geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de geduide functies in medisch opzicht ongeschikt zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar gronden beperkt tot het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit en hiertoe aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Er is onvoldoende rekening gehouden met de angststoornis, de hyperventilatieproblemen en de invloed van stress op de longklachten en met de wisselwerking daartussen. Er is sprake van aandoeningen met een wisselend beloop, als gevolg waarvan ze geen benutbare mogelijkheden heeft. Appellante verwijst naar de in beroep overgelegde brief van de behandelend longarts van 2 maart 2015.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Het Uwv heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de klachten van appellante. De verzekeringsarts heeft dossierstudie gedaan, appellante psychisch en lichamelijk onderzocht en de ingebrachte medische informatie van de behandelend sector bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en een telefonische hoorzitting gehouden. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de verzekeringsartsen in de rapporten afdoende hebben gemotiveerd dat er geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen. Bij lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts en uit de brieven van de behandelend longarts in Nederland blijkt niet van een ernstige longaandoening. Uit de in beroep ingebrachte informatie van de Turkse artsen, waarvan een vertaling in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 oktober 2016 is opgenomen, blijkt niet van een wisselwerking van de psychische klachten en de longklachten als gevolg van stress. Er zijn evenmin aanwijzingen om wisselende belastbaarheid aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dat in zijn rapport van 7 november 2016 afdoende gemotiveerd. Er zijn geen aanknopingspunten om te oordelen dat de beperkingen zijn onderschat of dat de geduide functies in medisch opzicht voor appellante ongeschikt zijn. De gronden in hoger beroep zijn een herhaling van de gronden die in beroep zijn aangevoerd. Er is geen nieuwe medische informatie ingebracht.
5. Overweging 4.2 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.B. Kleiss, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2018.
(getekend) R.B. Kleiss
(getekend) L. Boersma
SSa