ECLI:NL:CRVB:2018:3891
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van persoonsgebonden budget en begeleiding onder de AWBZ
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een appellante die een persoonsgebonden budget (pgb) had aangevraagd voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor het jaar 2014. Het zorgkantoor had een pgb van € 53.063,97 verleend, maar later vastgesteld op € 26.961,96, waarbij een bedrag van € 26.102,01 werd teruggevorderd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de activiteiten die door de zorgverlener waren uitgevoerd, met name op het gebied van financiën, niet als begeleiding in de zin van de AWBZ konden worden aangemerkt. De Raad heeft het oordeel van de rechtbank bevestigd, waarbij werd gesteld dat de overname van administratie geen begeleiding is en dat de gesprekken die appellante had gevoerd niet gericht waren op zelfredzaamheid, maar meer op behandelactiviteiten. De Raad heeft geconcludeerd dat de stellingen van appellante geen steun vonden in de overgelegde stukken en dat het zorgkantoor bevoegd was om het pgb lager vast te stellen. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.