ECLI:NL:CRVB:2018:3904

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
16/1897 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van WIA-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante met arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot haar WIA-uitkering. Appellante, die in 2008 uitviel door schouderklachten en later ook knieklachten en borstkanker kreeg, had aanvankelijk recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2014 concludeerde het Uwv dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was, wat leidde tot het intrekken van haar uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en ging in beroep. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond, wat appellante deed besluiten om in hoger beroep te gaan.

Tijdens de zitting op 8 november 2018 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunten toegelicht. Ze voerde aan dat de geselecteerde functies niet geschikt waren vanwege haar lichamelijke beperkingen. Het Uwv heeft de rechtbank in zijn standpunt ondersteund. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn, gebaseerd op de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en rapporten van deskundigen. De Raad oordeelde dat appellante geen overtuigende medische argumenten heeft aangedragen die de conclusies van het Uwv en de deskundigen in twijfel trekken.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische beoordelingen in het kader van arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van functies voor betrokkenen.

Uitspraak

16.1897 WIA

Datum uitspraak: 6 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 februari 2016, 14/4580 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft desgevraagd een nader stuk ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. drs. M.A.M. Karsten. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is in 2008 door schouderklachten uitgevallen voor haar werkzaamheden als cateringmedewerkster bij [bedrijf] . In 2009 heeft zij na een val ook knieklachten gekregen
.In juni 2010 is borstkanker bij haar vastgesteld. Omdat zij door de behandeling hiervoor geen benutbare mogelijkheden had, heeft het Uwv bij besluit van 1 september 2010 vastgesteld dat appellante met ingang van 27 oktober 2010 recht heeft op een loongerelateerde
WGA-uitkering behorend bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is bij besluit van 1 maart 2013 met ingang van 27 mei 2013 omgezet in een
WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling is appellante op 28 november 2013 onderzocht op het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze verzekeringsarts heeft informatie opgevraagd bij de huisarts en de behandelend chirurg van appellante en in een rapport van
17 januari 2014 vermeld dat uit de informatie van de specialist blijkt dat de behandeling van de borstkanker goed en zonder complicaties is verlopen en de prognose gunstig is. Appellante heeft functionele mogelijkheden waarbij rekening gehouden moet worden met een beperkte belastbaarheid van de linkerarm en de rechterknie. Na ook arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 13 februari 2014 vastgesteld dat appellante met ingang van 14 april 2014 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 35% is.
1.3.
Naar aanleiding van haar bezwaar tegen dit besluit is appellante aansluitend aan de hoorzitting op 2 juni 2014 onderzocht door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Die arts heeft in een rapport van 2 juni 2014 vermeld dat aan de door de primaire verzekeringsarts ingevulde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) toegevoegd moet worden dat appellante niet in staat is tot de bolgreep met haar linkerhand.
1.4.
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 16 juni 2014 in verband met de gewijzigde FML een functie laten vervallen. Aan de hand van wat appellante kan verdienen met de resterende functies heeft de arbeidsdeskundige berekend dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% blijft.
1.5.
Bij besluit van 18 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 februari 2014, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. 1. De rechtbank heeft revalidatiearts drs. W. Hokken als deskundige benoemd. De deskundige heeft op 10 september 2015 een rapport aan de rechtbank uitgebracht waarin hij heeft geconstateerd dat voor de door appellante aangegeven pijnklachten en beperkingen op zijn vakgebied geen verklaring is. Volgens de deskundige zijn de beperkingen die appellante ervaart naar algemeen aanvaard wetenschappelijk inzicht géén rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. De deskundige heeft kunnen instemmen met de FML van 2 juni 2014.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen geen aanleiding te hebben om de conclusies van de onafhankelijke deskundige voor onjuist te houden. De rechtbank heeft er daarbij op gewezen dat de conclusies van de deskundige niet alleen zijn gebaseerd op zijn eigen onderzoek, maar ook op alle medische gegevens die zich in het dossier bevinden
.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij haar linkerschouder en haar rechterknie niet kan gebruiken waardoor de geselecteerde voorbeeldfuncties niet geschikt zijn. Zij heeft ook veel last van haar rechterarm. Zij verwijst hiervoor naar een brief van het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis van 11 juli 2014. Appellante is het verder niet eens met het oordeel van de deskundige. Zij heeft ter zitting erop gewezen dat uit het in beroep ingebrachte rapport van Ergatis van 11 juni 2014 blijkt dat zij op de datum in geding volkomen arbeidsongeschikt was, nu in dit rapport is vastgesteld dat zij op 17 januari 2014 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Gelet op het rapport van Ergatis is de aangevallen uitspraak onvoldoende gemotiveerd. Appellante heeft ter zitting verzocht om benoeming van een deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hoger beroepsgronden, die voornamelijk een herhaling vormen van de gronden die appellante in eerste aanleg heeft aangevoerd, hebben betrekking op de verzekeringsgeneeskundige kant van de besluitvorming. De rechtbank heeft met juistheid gewezen op het rapport van de deskundige van 10 september 2015 waarin het standpunt van de verzekeringsartsen van het Uwv wordt onderschreven. Appellante heeft geen dusdanig onderbouwd medisch oordeel of dusdanig overtuigende argumenten gesteld tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich heeft gebaseerd of het rapport van de deskundige, dat daardoor twijfel is ontstaan aan de juistheid van die standpunten. Uit de in beroep overgelegde brief van het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis van 11 juli 2014 is niet af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van appellantes beperkingen voor het verrichten van arbeid. In deze brief is vermeld dat appellante pijnklachten heeft, dat bij een echografie geen afwijkingen zijn gezien ter plaatse van de pijnlijke plek, dat de pijnklachten aan de rechterarm wellicht door overcompensatie worden veroorzaakt en dat appellante een ‘full range of motion’ heeft.
Het rapport van Ergatis omvat niet meer dan een FML. Er ontbreekt een onderzoeksverslag waardoor niet duidelijk is op basis waarvan de beperkingen zijn aangenomen. Appellante heeft desgevraagd geen onderliggend verslag ingebracht. In de rapporten van de deskundige en de verzekeringsartsen is beschreven op basis waarvan deze artsen tot hun constateringen zijn gekomen. In tegenstelling tot het ingebrachte rapport blijkt uit deze rapporten duidelijk op grond waarvan tot de conclusie wordt gekomen. Gelet op het voorgaande is geen twijfel ontstaan aan de juistheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van het Uwv en wordt geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat de
ten aanzien van appellante geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn. Daarbij heeft de rechtbank ook met juistheid verwezen naar het rapport van 16 juni 2014 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. In dat rapport is inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellante werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met haar verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen.
4.3.
Uit wat is overwogen bij overweging 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
6 december 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) R.P.W. Jongbloed

RG