In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot haar WIA-uitkering. Appellante, die in 2008 uitviel door schouderklachten en later ook knieklachten en borstkanker kreeg, had aanvankelijk recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling in 2014 concludeerde het Uwv dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was, wat leidde tot het intrekken van haar uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en ging in beroep. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond, wat appellante deed besluiten om in hoger beroep te gaan.
Tijdens de zitting op 8 november 2018 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunten toegelicht. Ze voerde aan dat de geselecteerde functies niet geschikt waren vanwege haar lichamelijke beperkingen. Het Uwv heeft de rechtbank in zijn standpunt ondersteund. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn, gebaseerd op de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en rapporten van deskundigen. De Raad oordeelde dat appellante geen overtuigende medische argumenten heeft aangedragen die de conclusies van het Uwv en de deskundigen in twijfel trekken.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische beoordelingen in het kader van arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid van functies voor betrokkenen.