ECLI:NL:CRVB:2018:3906

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
16/5021 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die in het verleden als stadswacht werkte, had een aanvraag ingediend voor een WAO-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen. De rechtbank had de afwijzing van het Uwv bevestigd, en appellante ging hiertegen in hoger beroep. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante, op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst van 9 april 2015, in staat was om de voor haar geselecteerde functies te vervullen. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren voor het standpunt van appellante dat haar medische beperkingen onvoldoende waren meegewogen. De eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.5021 WAO

Datum uitspraak: 6 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
23 juni 2016, 15/6802 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.A. Boeve, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als stadswacht. Op 30 januari 2001 is zij uitgevallen voor haar werkzaamheden vanwege vermoeidheidsklachten. Bij besluit van 11 december 2002 heeft het Uwv geweigerd appellante in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
1.2.
Naar aanleiding van een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft een verzekeringsarts in 2007 gerapporteerd. Appellante claimt vanaf 1996 arbeidsongeschikt te zijn als gevolg van migraine en depressiviteit. De verzekeringsarts stelt de eerste arbeidsongeschiktheidsdag – arbitrair − op 1 januari 2005 omdat appellante toen onder psychiatrische behandeling kwam. Appellante wordt toegenomen beperkt geacht op het psychisch vlak, daarnaast is sprake van beperkingen ten aanzien van de rug en de nek. Na een arbeidskundige beoordeling is appellante voor minder dan 15% arbeidsongeschikt geacht. Bij besluit van 2 juli 2007 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van
29 januari 2005 een WAO-uitkering toe te kennen.
1.3.
Naar aanleiding van een aanvraag van appellante om WAO in 2013, waarbij als eerste ziektedag 25 november 2004 is vermeld, heeft een herbeoordeling plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft gewezen op de beoordeling per 29 januari 2005. Hij is van mening dat het gelet op de diagnoses, behandelingen en beloop van de aandoeningen heel wel mogelijk is dat de eerste dag van de toename van de beperkingen op 25 november 2004 lag. Echter het wordt niet aannemelijk geacht dat de belastbaarheid per einde wachttijd (vier weken na
25 november 2004) anders was dan de belastbaarheid die is opgesteld per 29 januari 2005. Bij een arbeidskundige beoordeling is vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 13 mei 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van vier weken na 25 november 2004 geen recht heeft op een
WAO-uitkering.
1.4.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 mei 2015 is, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 17 november 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsartsen hun beoordeling mede hebben mogen baseren op de bevindingen uit 2007, omdat daarin een medisch oordeel is gegeven over de belastbaarheid van appellante per
1 januari 2005 en de beoordelingsdatum in deze zaak daar dicht bij in de buurt ligt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat haar beperkingen zijn onderschat. De geselecteerde functies overschrijden de belastbaarheid van appellante niet.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij in 2004 volledig arbeidsongeschikt was. Zij acht zich niet in staat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van wat zij in bezwaar en in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden terecht verworpen. Er zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het standpunt van appellante dat onvoldoende rekening is gehouden met haar medische beperkingen. Het oordeel van de rechtbank hierover en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank worden onderschreven.
4.2.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat, uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 9 april 2015, appellante in staat moet worden geacht om de voor haar geselecteerde functies te vervullen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
6 december 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) R.P.W. Jongbloed
md