ECLI:NL:CRVB:2018:3910

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
17/1385 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die zich op 1 april 2014 ziek meldde vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet, heeft in 2016 een WGA-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35,98%, maar na bezwaar is dit percentage verhoogd naar 39,38%. Appellant is van mening dat hij volledig arbeidsongeschikt is en heeft informatie ingediend van zijn behandelend psychiater en psycholoog ter ondersteuning van zijn standpunt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat er sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd dat er geen medische grond is voor verdergaande beperkingen dan zijn aangenomen in de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De in hoger beroep ingediende medische informatie van de behandelend psychiater en psycholoog, die na de datum in geding zijn ingeschakeld, heeft geen invloed op de beoordeling van de verzekeringsarts.

De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

17.1385 WIA

Datum uitspraak: 6 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
31 januari 2017, 16/2357 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.J. Driessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Driessen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als lasser. Op 1 april 2014 heeft hij zich ziek
gemeld vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet wegens psychische klachten. Bij besluit van 3 februari 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 29 maart 2016 (datum in geding) recht is ontstaan op een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35,98%.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 29 juli 2016 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Het Uwv heeft het primaire besluit van 3 februari 2016 herroepen in die zin dat het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 39,38%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is het door de verzekeringsartsen verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant op de datum in geding onjuist heeft ingeschat. Het Uwv was ermee bekend dat appellant lijdt aan een posttraumatische stressstoornis, een psychotische stoornis en een persoonlijkheidsstoornis en de rechtbank heeft geen reden gezien om aan te nemen dat het Uwv de hiermee verband houdende (objectiveerbare) beperkingen heeft onderschat. Voor inschakeling van een onafhankelijk deskundige heeft de rechtbank dan ook geen aanleiding gezien. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat er uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen geen grond is voor het oordeel dat de geduide functies voor appellant niet geschikt zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep primair aangevoerd dat hij wegens zijn psychische klachten volledig arbeidsongeschikt is. Appellant voert subsidiair aan dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid te laag heeft vastgesteld. Dat de geclaimde klachten niet allemaal zijn terug te voeren op enige objectieve medisch aantoonbare ziekte of gebrek doet volgens appellant niets af aan het feit dat deze er wel zijn. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant informatie ingediend van zijn behandelend psychiater F. Kaya en psycholoog
U. Sahin. Voorts is appellant van mening dat het Uwv specialistisch psychiatrisch onderzoek had moeten laten verrichten. Appellant heeft de Raad daarom verzocht om een onafhankelijke medische deskundige te benoemen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat er sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen en dat er geen grond bestaat voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel. Rechtsoverwegingen 4, 5, 7 en 8 van de aangevallen uitspraak worden volledig onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft mede op grond van de informatie van de behandelend psychiater van 23 februari 2016 en 19 maart 2016 de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast door extra beperkingen aan te nemen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 27 juni 2016 overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd dat er geen medische grond is voor verdergaande beperkingen dan zijn aangenomen in de aangepaste FML. De in hoger beroep ingediende medische informatie van de behandelend psychiater Kaya en psycholoog Sahin, gedateerd 12 april 2018 en 22 oktober 2018, doet hieraan niet af. Appellant is pas sinds april 2017, dus na de datum in geding, in behandeling gekomen bij Kaya en Sahin. Bovendien blijkt uit deze informatie niet van gegevens die bij de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zijn meegewogen. Het hoger beroep van appellant treft op dit punt dan ook geen doel.
4.2.
Nu er geen grond voor twijfel is aan de juistheid van de medische beoordeling is er geen aanleiding om een onafhankelijke medische deskundige te benoemen.
4.3.
De geschiktheid van appellant voor de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies van samensteller metaalwaren, productiemedewerker industrie en productiemedewerker papier en karton drukkerij is afdoende gemotiveerd. Ook op dit punt wordt de aangevallen uitspraak onderschreven.
4.4.
Gelet op overwegingen 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.5.
Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) G.D. Alting Siberg
ew