ECLI:NL:CRVB:2018:3920

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
17/1087 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam inzake WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 30 december 2016 een eerdere beslissing over de WAO-uitkering van appellant had genomen. Appellant ontvangt sinds 24 januari 2002 een WAO-uitkering vanwege arm- en psychische klachten, die laatstelijk is vastgesteld op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45 tot 55%. Appellant verzocht in 2013 om herziening van zijn uitkering, omdat zijn gezondheid was verslechterd. Het Uwv heeft daarop verschillende medische onderzoeken uitgevoerd, maar concludeerde dat de arbeidsongeschiktheid van appellant niet verder was toegenomen. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellant. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, omdat appellant geen overtuigende argumenten heeft aangedragen die de medische oordelen van het Uwv ondermijnen. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.1087 WAO

Datum uitspraak: 6 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 december 2016, 16/2003 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] , Frankrijk (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Goettsch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft desgevraagd nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Goettsch. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt vanaf 24 januari 2002 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) in verband met armklachten en psychische klachten. De WAO-uitkering is laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2.
Appellant heeft op 8 mei 2013 om herziening van zijn WAO-uitkering verzocht omdat zijn gezondheid sinds eind 2012 achteruit is gegaan. De klachten van zijn linkerbovenarm zijn sinds juli 2012 verslechterd.
1.3.
Het Uwv heeft het Centre des liaisons Européennes et Internationales de Sécurité Sociale (Cleiss) op 18 februari 2014 verzocht om de medische situatie van appellant te beoordelen.
Het Cleiss heeft op 24 juni 2014 door middel van een zogenoemd E213-formulier gegevens aan het Uwv doen toekomen. Vervolgens heeft het Uwv een nader medisch onderzoek in Nederland gelast.
1.4.
Psycholoog NIP/fysiotherapeut drs. J.D. Verhoeven heeft in een in opdracht van het Uwv opgesteld rapport van 15 mei 2015 vermeld dat hij appellant op 12 mei 2015 heeft gezien en dat appellant spanningsklachten meldt. Volgens deze psycholoog/fysiotherapeut zorgt het lage activiteitenniveau van appellant ervoor dat zijn lichamelijke en psychische klachten toenemen. Orthopeed dr. E.L.F.B. Raaymakers heeft in een rapport van 18 mei 2015 vermeld dat hij appellant op 12 mei 2015 in het kader van een orthopedische expertise heeft gezien, dat in 2014 een spondylodese-operatie heeft plaatsgevonden en dat appellant vermoedelijk pseudoartrose heeft van de spondylodese die de klachten in de linkerarm onvoldoende verklaart.
1.5.
Een verzekeringsarts van het Uwv heeft appellant onderzocht op het spreekuur van
13 mei 2015 en in een rapport van 29 mei 2015 vermeld dat aangenomen kan worden dat er enige toename is van de medische beperkingen van appellant op basis van de spondylodese operatie in februari 2014. Als aanvangsdatum van de toename heeft de verzekeringsarts
1 december 2012 aangenomen. De verzekeringsarts heeft een actuele, bijgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, geldend vanaf 1 december 2012.
Een arbeidsdeskundige van het Uwv heeft vervolgens in een rapport van 25 juni 2015 aan de hand van wat appellant kan verdienen met geselecteerde voorbeeldfuncties in vergelijking met zijn maatmanloon, berekend dat appellant 45 tot 55% arbeidsongeschikt is.
1.6.
Het Uwv heeft bij besluit van 8 juli 2015 de WAO-uitkering onveranderd berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45 tot 55. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.7.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant aansluitend aan de hoorzitting op 7 januari 2016 op zijn spreekuur onderzocht en in een rapport van 8 februari 2016 vermeld dat de subjectief door appellant ervaren toename van de langer bestaande pijnklachten niet wordt ondersteund door de beschikbare gegevens en dat er op basis van de onderzoeksgegevens geen medische redenen zijn om aan te nemen dat hij meer beperkt is dan is aangenomen. Vanuit preventief oogpunt is besloten om de aangenomen beperkingen te handhaven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder te kennen gegeven wel enkele toelichtingen bij beoordelingspunten in de FML aan te passen, in die zin dat grove trillingen ook op de nek niet zijn toegestaan en dat frequent reiken licht beperkt is om overbelasting van de nekspieren te voorkomen.
1.8.
Het Uwv heeft bij besluit van 16 februari 2016 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 juli 2015 ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting van 4 juli 2016 geschorst om het Uwv te laten toelichten of er een verschil in beoordeling is tussen de situatie na 1 december 2012 en na februari 2014 als gevolg van de operatie aan de nek van appellant en om een nadere toelichting te vragen over de (actualisatiedata van de) geselecteerde voorbeeldfuncties ten opzichte van de beoordelingsdatum.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 11 juli 2016 uiteengezet dat hij appellant op basis van de onderzoeksgegevens aanvullend beperkt heeft geacht voor trillingsbelasting en frequent reiken met links. Deze beperkingen zijn ook al per 1 december 2012 van toepassing geacht in verband met de toen gestelde werkdiagnose nekhernia. De gewijzigde mogelijkheden en beperkingen van appellant zijn alsnog neergelegd in een FML van 14 juli 2016
.Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 19 juli 2016 berekend dat appellant 45 tot 55% arbeidsongeschikt blijft.
2.3.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat het medisch onderzoek onvolledig of onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht geen aanknopingspunten gezien voor het aannemen van verdergaande beperkingen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 19 juli 2016 heeft toegelicht dat de geselecteerde functies ook per 1 december 2012 geschikt en actueel zijn. Omdat het bestreden besluit pas in beroep is voorzien van een aangepaste FML en juiste arbeidskundige grondslag is het bestreden besluit vernietigd wegens een onvoldoende zorgvuldige voorbereiding en een motiveringsgebrek.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij meer en verdergaande beperkingen heeft dan de beperkingen die in de FML zijn aangenomen. Met name wat betreft trillingsbelasting, tillen, reiken (zowel wat betreft reikafstand als frequentie) en het maken van hoofdbewegingen. Daarnaast heeft hij begin 2014 zijn rechterpols gebroken waardoor hij ook beperkingen heeft. Appellant acht zich in het geheel niet in staat om te werken en acht de geselecteerde voorbeeldfuncties niet geschikt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. Desgevraagd heeft het Uwv een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 oktober 2018 ingebracht waarin deze arbeidsdeskundige de signaleringen in de in beroep geselecteerde afwijkende functienummers (vallend onder dezelfde Standaard Beroepenclassificatiecode) heeft gemotiveerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid gewezen op het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van het Uwv. De primaire verzekeringsarts heeft na twee expertises en eigen lichamelijk onderzoek meer beperkingen aangenomen. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op het spreekuur onderzocht. In deze onderzoeken is ook appellants arm- en handfunctie beoordeeld. Appellant heeft geen dusdanig onderbouwd medisch oordeel of dusdanig overtuigende argumenten gesteld tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich heeft gebaseerd dat daardoor twijfel is ontstaan aan de juistheid van die standpunten.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat de
ten aanzien van appellant geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn. Daarbij heeft de rechtbank ook met juistheid verwezen naar het in beroep ingebrachte rapport van
19 juli 2016 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. In dat rapport is, in samenhang bezien met de motiveringen in het in hoger beroep ingebrachte rapport van 22 oktober 2018 inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd dat appellant werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met zijn verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen.
4.3.
Uit wat is overwogen bij overweging 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
6 december 2018.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) R.P.W. Jongbloed

RG