ECLI:NL:CRVB:2018:3960

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
16/6343 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en medische geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant, die zich op 11 maart 2015 ziek had gemeld met psychische klachten, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW). Na afloop van deze uitkering werd appellant door het Uwv in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv concludeerde echter, na meerdere medische onderzoeken, dat appellant per 19 oktober 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat er geen medische belemmeringen waren om zijn arbeid te verrichten. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten en voerde aan dat hij nog steeds klachten ondervond van de ziekte van Lyme. Het Uwv handhaafde zijn standpunt dat er geen actieve besmetting was en dat appellant medisch gezien in staat was om te werken. De Raad oordeelde dat de rechtbank de beroepsgronden van appellant voldoende had besproken en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die een ander oordeel rechtvaardigden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen af, omdat er geen noodzakelijke twijfel bestond over de medische beoordeling van het Uwv.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.6343 ZW

Datum uitspraak: 12 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
30 augustus 2016, 16/479 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2018. Namens appellant is verschenen mr. Theeuwen-Verkoeijen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als bestrater. Hij heeft zich op 11 maart 2015 ziek gemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving appellant een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Aansluitend aan het einde van de WW-uitkering,
1 mei 2015, heeft het Uwv appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van
de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van zijn ziekmelding heeft appellant meerdere malen het spreekuur van een arts van het Uwv bezocht, voor het laatst op 15 oktober 2015. Deze arts is op grond van zijn eigen bevindingen en uiteindelijk verkregen informatie van de huisartsen tot de conclusie gekomen dat er bij appellant geen sprake was van beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek. De arts heeft appellant normaal belastbaar geacht. Bij besluit van 15 oktober 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 19 oktober 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
6 januari 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 15 december 2015 van een arts van het Uwv ten grondslag, welk rapport mede is ondertekend door een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat niet is gebleken dat de artsen van het Uwv relevante aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist. De door appellant overgelegde informatie heeft geen twijfel kunnen wekken over de correctheid van de vaststelling van de belastbaarheid op de datum in geding, 19 oktober 2015. De rechtbank heeft gelet daarop geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de verzekeringsgeneeskundige bevindingen en conclusies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant staande gehouden wat hij in beroep heeft aangevoerd. De klachten, die hij eerder ten gevolge van de ziekte van Lyme had, zijn volgens appellant nog steeds aanwezig. Het Uwv gaat er ten onrechte van uit dat er geen sprake meer is van een actieve besmetting en dat er geen sprake is van een objectiveerbare afwijking of ziekte. Appellant heeft verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant voldoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.3.
In hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens overgelegd die aanknopingspunten bieden voor een ander oordeel. Dat appellant in 2011 de ziekte van Lyme heeft opgelopen wordt niet bestreden. Er zijn echter geen stukken beschikbaar waaruit valt af te leiden dat er nog sprake is van een actieve besmetting of dat appellant voor zijn gestelde klachten rond 19 oktober 2015 (datum in geding) medische hulp heeft gevraagd. De informatie van de huisartsen van 13 mei 2015 en 1 september 2015 heeft geen betrekking op de gezondheidstoestand van appellant op of rond de datum in geding. Dit geldt ook voor de in beroep overgelegde nota’s van zorgverzekering CZ uit 2011 en de brief van een ziekenhuis van 21 juli 2016, waaruit enkel blijkt dat appellant op 25 juli 2016 een afspraak had bij een neuroloog. Evenmin is medische informatie verstrekt die onderbouwt dat, anders dan de artsen van het Uwv hebben overwogen, de door appellant genoemde klachten van vermoeidheid en regelmatig verslapen verband houden met een onderliggende ziekte. Er is daarom geen reden om het Uwv niet te volgen in het begrijpelijk en inzichtelijk gemotiveerde standpunt dat er voor appellant op 19 oktober 2015 geen medische belemmeringen waren om zijn arbeid te verrichten. Dit betekent dat het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen wordt afgewezen. De noodzakelijke twijfel om tot het benoemen van een deskundige over te gaan ontbreekt.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2018.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) W.M. Swinkels

LO