ECLI:NL:CRVB:2018:3968

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
12 december 2018
Zaaknummer
16/6644 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering en medische beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin zijn verzoek om een WIA-uitkering werd afgewezen. Appellant, die sinds 1990 als betonwerker werkzaam was, viel in 2013 uit met lichamelijke klachten en vroeg in 2015 een WIA-uitkering aan. Het Uwv weigerde deze uitkering, omdat appellant op de datum in geding minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het besluit van het Uwv goed onderbouwd was en dat er geen nieuwe medische informatie was die de conclusie van het Uwv zou kunnen weerleggen.

In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn vermoeidheidsklachten en dat hij niet in staat is om 40 uur per week te werken. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellant vallen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant geen nieuwe medische gegevens heeft overgelegd die de eerdere beoordeling zouden kunnen veranderen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak, waarbij wordt vastgesteld dat er geen aanknopingspunten zijn voor een urenbeperking.

De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, met R.P.W. Jongbloed als griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 december 2018.

Uitspraak

16/6644 WIA
Datum uitspraak: 12 december 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
20 september 2016, 16/2046 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Hoogendonk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn zoon als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 5 november 1990 gemiddeld 40 uur per week werkzaam geweest als
betonwerker. Op 10 september 2013 is appellant uitgevallen met lichamelijke klachten.
1.2.
Appellant heeft op 8 juni 2015 een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 29 juli 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat hij met ingang van 12 september 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 11 maart 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit van een deugdelijke verzekeringskundige en arbeidskundige grondslag is voorzien. De rapportages van de verzekeringsartsen zijn zorgvuldig tot stand gekomen, zij hebben hun bevindingen inzichtelijk toegelicht en er is voldoende rekening gehouden met het samenstel van klachten van appellant. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat met een urenbeperking van 40 uur per week onvoldoende rekening is gehouden met het samenstel van klachten van appellant (waaronder slaapproblemen). Nu appellant in beroep zijn standpunt niet heeft onderbouwd met nieuwe medische informatie die tot een ander oordeel zou moeten leiden, is niet gebleken dat er medisch objectiveerbare beperkingen zijn op basis waarvan een verdere urenbeperking aan de orde is. Ook heeft het Uwv toereikend gemotiveerd waarom de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat ten onrechte onvoldoende rekening is gehouden met zijn vermoeidheidsklachten. Hij is van mening dat hij niet 40 uur per week kan werken. Uit de informatie van de psycholoog blijkt volgens appellant duidelijk dat sprake is van algehele uitputting, wat erop duidt dat een voltijd functie niet reëel is. Appellant meent dat hij, gelet op zijn medische beperkingen, niet in staat is om de belasting in de uiteindelijk geselecteerde functies uit te oefenen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is voor een groot deel een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven. Hieraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.2.
Appellant heeft ook in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd waaruit blijkt dat het Uwv zijn medische beperkingen op de datum in geding heeft onderschat. De door hem ter zitting getoonde brief van zijn huisarts van 20 september 2018 met een verwijzing naar de polikliniek orthopedie van het Diakonessenhuis in Zeist op
16 oktober 2018 biedt geen steun voor zijn standpunt dat zijn beperkingen op
12 september 2015 (datum in geding) zijn onderschat. Voor een urenbeperking, zoals door appellant bepleit, zijn geen aanknopingspunten in het dossier. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2018.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R.P.W. Jongbloed
md