ECLI:NL:CRVB:2018:3981
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
Op 6 december 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de weigering van een WIA-uitkering. Appellant, die als lasser werkte, had zich ziek gemeld vanwege klachten aan zijn linkerhand en andere gezondheidsproblemen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 17 juni 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Appellant had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Noord-Nederland op 10 mei 2016.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage ten onrechte was vastgesteld op 26,72% en dat zijn beperkingen niet correct waren beoordeeld. Hij stelde dat zijn psychische klachten en lichamelijke klachten onvoldoende waren meegewogen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het bestreden besluit berustte op een zorgvuldig medisch onderzoek. De verzekeringsartsen van het Uwv hadden de medische gegevens en de klachten van appellant goed in hun beoordeling meegenomen.
De Raad concludeerde dat appellant onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zijn klachten op de datum in geding tot meer beperkingen hadden moeten leiden. De geselecteerde functies, zoals medewerker tuinbouw en magazijnmedewerker, waren niet ongeschikt voor appellant, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, met H. Achtot als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 6 december 2018.