ECLI:NL:CRVB:2018:3990
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen beëindiging van een uitkering op grond van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.H. van Akenborgh, had bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, omdat er geen verschoonbare termijnoverschrijding was vastgesteld. De appellant stelde dat zijn medische situatie, waaronder een ziekenhuisopname, hem belemmerde om tijdig bezwaar te maken.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de argumenten van de appellant niet voldoende waren om aan te tonen dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar was. De Raad concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren in de rechtspraak voor het standpunt van de appellant dat de beoordeling van de toerekenbaarheid van de termijnoverschrijding moest aansluiten bij de leer van de redelijke toerekening. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij door zijn medische toestand niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.