ECLI:NL:CRVB:2018:4035
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet en de Verordening van Rotterdam
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag, welke door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was toegekend. Echter, appellante was van mening dat de hoogte van de toeslag van € 50,- niet in overeenstemming was met het armoedebeleid van de gemeente Rotterdam en dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen onevenredig was. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de vaststelling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Verordening niet in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat de wetgever geen minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd en dat differentiatie in de hoogte van de toeslag niet noodzakelijk is. De Raad concludeert dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen de toetsing van het algemeen verbindende voorschrift kan doorstaan.
Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan.