ECLI:NL:CRVB:2018:4038
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet en de gevolgen voor verschillende leefvormen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag, welke was toegekend door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Echter, de appellant was van mening dat de hoogte van de toeslag van € 50,- niet in overeenstemming was met het armoedebeleid van de gemeente en dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen onevenredig was. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat uit de wetsgeschiedenis van de Participatiewet en de Wet werk en bijstand niet blijkt dat de wetgever een minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd. Ook is er geen aanwijzing dat differentiatie in de hoogte van de toeslag op basis van leefvormen door de wetgever is beoogd. De Raad heeft eerder in vergelijkbare uitspraken geoordeeld dat de vaststelling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Verordening niet in strijd is met de bedoeling van de wetgever. De argumenten van de appellant zijn in essentie gelijk aan die van eerdere betrokkenen, en de Raad heeft geen aanleiding gezien om anders te oordelen.
De Centrale Raad van Beroep heeft daarom het hoger beroep van de appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 13 december 2018.