ECLI:NL:CRVB:2018:4039
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet en de Verordening individuele inkomenstoeslag Rotterdam
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de aanvraag van appellante voor een individuele inkomenstoeslag, die aanvankelijk door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was afgewezen. Na bezwaar werd de toeslag alsnog toegekend, maar appellante ging in beroep tegen de hoogte van de toeslag en de toepassing van de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2016. Appellante stelde dat de hoogte van de toeslag van € 50,- niet in overeenstemming was met het armoedebeleid van de gemeente Rotterdam en dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen onevenredig was. De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat uit de wetsgeschiedenis van de Participatiewet en de Wet werk en bijstand niet blijkt dat de wetgever een minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd. Ook is er geen grond voor differentiatie in de hoogte van de toeslag op basis van leefvorm. De Raad heeft eerder in vergelijkbare uitspraken geoordeeld dat de vaststelling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Verordening wel degelijk gemotiveerd is en in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever. De gronden die appellante in hoger beroep aanvoerde, kwamen overeen met eerdere beroepsgronden die al waren behandeld. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde en de aangevallen uitspraak van de rechtbank Rotterdam heeft bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.