ECLI:NL:CRVB:2018:4042
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet en de gevolgen voor verschillende leefvormen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de aanvraag van appellante voor een individuele inkomenstoeslag, die door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was afgewezen. Na bezwaar werd de toeslag alsnog toegekend, maar appellante ging in beroep tegen de hoogte van de toeslag en de toepassing van de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2016. Appellante stelde dat de hoogte van de toeslag van € 50,- niet in overeenstemming was met het armoedebeleid van de gemeente Rotterdam en dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen onevenredig was. De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat uit de wetsgeschiedenis van de Participatiewet niet blijkt dat de wetgever een minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd, noch dat differentiatie in de hoogte van de toeslag op basis van leefvorm noodzakelijk is. De Raad heeft eerder in vergelijkbare uitspraken geoordeeld dat de vaststelling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Verordening wel degelijk gemotiveerd is en dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen de toetsing aan het algemeen verbindende voorschrift kan doorstaan. De Raad heeft de gronden van appellante in hoger beroep niet overtuigend geacht en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.