ECLI:NL:CRVB:2018:4047
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet en de gevolgen voor verschillende leefvormen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellanten tegen de afwijzing van hun aanvraag om een individuele inkomenstoeslag ongegrond heeft verklaard. Appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.K. Ramdas, hebben in hoger beroep aangevoerd dat de hoogte van de individuele inkomenstoeslag van € 50,- niet in overeenstemming is met het armoedebeleid van de gemeente Rotterdam. Ze stellen dat de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2016 niet voldoende rekening houdt met de verschillende leefvormen, waardoor bijvoorbeeld gehuwden met kinderen in een nadeliger positie komen te verkeren dan alleenstaanden.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 13 december 2018 geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de vaststelling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Verordening niet in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever. De Raad heeft vastgesteld dat uit de wetsgeschiedenis van de Participatiewet en de Wet werk en bijstand niet blijkt dat de wetgever een minimum- of maximumhoogte van de toeslag heeft beoogd, noch dat differentiatie in de hoogte van de toeslag op basis van leefvormen noodzakelijk is. De Raad heeft de gronden van appellanten in hoger beroep afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder aanleiding te zien voor een veroordeling in de proceskosten.