ECLI:NL:CRVB:2018:4048
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag in de Participatiewet en de gevolgen voor verschillende leefvormen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de toekenning van een individuele inkomenstoeslag aan appellante, die deze had aangevraagd op 9 april 2016. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had op 31 augustus 2016 een besluit genomen om de toeslag toe te kennen, maar appellante was van mening dat de hoogte van de toeslag van € 50,- niet in overeenstemming was met het armoedebeleid van de gemeente Rotterdam. Appellante stelde dat de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Rotterdam 2016 niet voldoende gemotiveerd was en dat de keuze voor één toeslag voor alle leefvormen onevenredig was.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling verwezen naar eerdere uitspraken van 23 oktober 2018, waarin werd geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de hoogte van de individuele inkomenstoeslag niet in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever. De Raad concludeert dat er geen minimum- of maximumhoogte van de toeslag is beoogd en dat differentiatie op basis van leefvorm niet noodzakelijk is. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af, zonder veroordeling in de proceskosten.